670
30 DECEMBER 1926.
Geneeskundigen Kring. De Raad bleef tot heden buiten de
quaestie en nam geen standpunt hieromtrent in. Spr. is het
College dankbaar, dat het den Raad uitvoerig heeft ingelicht
en dat deszelf standpunt ons volledig bekend is. Toch is
het volgens Spr. moeilijk in dit conflict een beslissing te
nemen, alvorens de wederpartij te hebben gehoord. Spr.
meent niets te miszeggen, wanneer hij de mogelijkheid ver
onderstelt, dat bij de wijze van voorstelling van zaken het
partijstandpunt zijn invloed deed gelden. En in dat geval
verkeert de tegenpartij in de moeilijkheid niet op dezelfde
wijze als het College haar verweer aan den Raad te doen
kennen. Het gaat hier als bij een rechtsprocedure, waarin
twee advocaten partij zijn. Beiden geven hun standpunt
zooals zij dat zien en naar beste weten. Spr. gelooft hier
mede naar voren te hebben gebracht, hetgeen de S.D.A.P.-
fractie tot haar voorstel bracht. Deze wil een commissie uit
den Raad benoemen, welke in samenwerking met het College
en den Geneeskundigen Kring, deze quaestie zal onderzoe
ken. Sps. heeft zich afgevraagd, of dit practisch uitvoerbaar
is, doch hij meent dit ontkennend te moeten beantwoorden.
Spr. toch kan zich bezwaarlijk voorstellen, dat Burgemeester
en Wethouders bereid zijn in zoodanige commissie uit den
Raad zitting te nemen, evenmin als de Geneeskundige Kring.
Dat is volgens Spr. de eerste moeilijkheid. Een tweede is,
dat een commissie uit den Raad, waaraan toegevoegd twee
leden door het College aan te wijzen en twee vertegen
woordigers van den Geneeskundigen Kring, zonder arbitrale
bevoegdheden, de aangelegenheid niet beëindigt.
Een verdere moelijkheid is naar Spr.'s meening, dat de
commissie mede zal bestaan uit drie raadsleden, die niet zoo
vreemd staan tegenover deze zaak, als een onzijdig persoon
waardoor de beslissing kan worden beïnvloed.
Om volledig te zijn zal Spr. teruggaan tot 22 December
1924. De Raad besloot toen tot reorganisatie van den Ge-