30 DECEMBER 1926
673
Op 29 September 1925 is echter meer geschiedt. Spr.
komt dan op de Geneeskundige Commissie. Bij monde van
den heer Appelboom werd toen medegedeeld, dat in
die Commissie een strooming was ontstaan, welke wenschte
terug te komen op het indertijd door de Commisie gegeven
advies om een geneesheer-directeur aan te stellen of dit
punt althans nader onder de oogen te zien. De Voorzitter
heeft toen verklaard, officieel niets van een dergelijke ver
anderde houding der commissie te weten. Langs officieuzen
weg was hem echter omtrent de veranderde zienswijze van
eenige leden der commissie iets ter oore gekomen. Spr.
meent dit zoo te moeten interpreteeren, dat de voorzitter
der Geneeskundige Commissie een brief ontvangen had van
de drie geneesheeren-leden der commissie, waarbij hem
in overweging werd gegeven, deze zaak nog eens te over
wegen, aangezien er volgens de meening van die heeren
termen waren om niet over te gaan tot de benoeming van
een vasten geneesheer-directeur. De Voorzitter heeft toen
den toestand eenigzins ongezond genoemd en daarbij ge
voegd, dat getracht zou worden de ziekte te genezen. Dit
is het begin geworden van een verschillend inzicht. Bedoelde
drie heeren stelden er prijs op, dat Burgemeester en Wet
houders kennis zouden dragen van hun veranderde zienswijze
en zonden daarom aan Wethouder Moll een afschrift van
hun bezwaarschrift met verzoek dit aan het College over te
leggen. Daarop is de aangelegenheid via den heer Moll
behandeld in de Geneeskundige Commissie, waarin het
deskundig element minderheid en het niet-deskundig element
meerderheid was. De niet-deskundige meerderheid meende
zich te moeten houden aan het eenmaal ingenomen standpunt
en zich niet te moeten storen aan het advies van de bij
uitstek tot oordeelen bevoegde deskundige minderheid. Het
College heeft voortgebouwd op de meening van de niet-
deskundige meerderheid der commissie.
Dan volgt de afbraak. Op 5 Februari 1926 werd opge
zegd cie met het Algemeen Afdeelingsziekenfonds „Breda"