30 DECEMBER 1926. 677 de eischen van den Geneeskundigen Kring. In de nota van 21 December 1926 wordt door Burgemeester en Wethouders gezegd, dat zij den indruk hadden, dat de vaste benoeming van d r. H o f m a n in gemeentedienst buiten arbitrage ge houden werd en als vooraf te aanvaarden was voorgesteld. Spr. meent, dat dit niet juist is weergegeven. Deze zaak werd belangrijk vereenvoudigd door het terugtrekken van den heer Beintema en door de toezegging van Burge meester en Wethouders, dat d r. Hofman voor benoeming in de eerste plaats in aanmerking zou komen. Spr. meent wel, dat het College tegenover dr. Hofman zoover is gegaan als het kon, want uit den aard der zaak konden Burgemeester en Wethouders geen positieve toezegging tot benoeming van dr. Hofman doen. Deze benoeming ligt bij den Raad. Het was dan ook juist, dat dit punt buiten het arbitrage-voorstel viel, daar men niet kan gaan arbitree- ren over punten, waaromtrent overeenstemming is verkre gen de Geneeskundige Kring wenschte de benoeming, Burgemeester en Wethouders waren bereid die te bevor deren. Wat het bekennen van ongelijk betreft, moeten Burge meester en Wethouders straks weer niet met de groote woorden komen van „op de knieën liggen". Spr.'s geheele betoog is zakelijk geweest, zonder overdreven woorden. Het College moet dan ook vooral dit beeld niet naar voren brengen. Het gaat er hier om, of al of niet verkeerd is ge handeld, en dit moest worden onderzocht, doch werd niet als voorwaarde voor het aanvaarden van arbitrage gesteld het zou onder de arbitrage vallen, Het College mag en kan dan ook niet zeggen, dat de eisch werd gesteld om „op de knieën te vallen", De VOORZITTER Leest dien eisch dan. De heer SPEYART VAN WOERDEN vervolgt, dat die eisch niet het te voren bekennen van ongelijk inhield. Dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 677