30 DECEMBER 1926.
679
behandeling van medicus A. jegens medicus B., hetgeen hier
het geval is.
De heer PELSTER Dan heeft U het communiqué in de
Bredasche Courant van gisteravond niet goed gelezen.
De heer SPEYART VAN WOERDEN voortgaande, zegt,
dat ook de bejegening van den heer Moll volgens Bur
gemeester en Wethouders de arbitrage onaanvaardbaar
maakte. De Geneeskundige Kring had aan dr. Houben
toegestaan, onder zekere voorwaarden, het behandelen van
woonwagen-patiënten e.d. Men zag hier dus een tegemoet
komende houding van den Kring, niettegenstaande het con
flict zich toespitste. De bereidverklaring van dr. Houben
liep 10 December af. Op 3 December vergaderde het
College en eerst op 7 December handelde Burgemeester en
Wethouders deze aangelegenheid af.
De VOORZITTER Onbeteekenendc kwestie.
De heer SPEYART VAN WOERDEN U noemt dit een
onbelangrijke kwestie, maar in een conflict is ieder detail
belangrijk en hier heeft dan dit detail groote gevolgen ge
had. Spr. vindt het niet juist, dat het College niet op 3,
doch eerst op 7 December deze zaak afhandelde. Hij zegt,
dat het niet op tijd afdoen van de zaak-H o u b e n den
Geneeskundigen Kring onaangenaam heeft getroffen. De heer
Houben stelde zich op het standpunt, dat hij den vol
genden dag antwoord zou krijgen. Het niet-op-tijd-afdoen is
zoo belangrijk geweest, dat de arbitrage mede hierop werd
afgewezen.
De VOORZITTER deelt mede, wat op 3 December 1926
door dr. Houben is geschreven en vestigt er de aandacht
op, dat deze zelfs geen antwoord vraagt.
De heer SPEYART VAN WOERDEN meent, dat het