688
30 DECEMBER 1926.
gens, dat hij steeds de hoop heeft gekoesterd, dat de inge
zonden stukken en zijn vertoogen sommige raadsleden tot
andere gedachten zouden brengen. Spr. geeft die hoop nog
niet op, al is hij bevreesd, dat de uitlatingen van den heer
Moll wederom roet in het eten zullen werpen. Spr. heeft
zich nog eens geheel uit eigen beweging in verbinding ge
steld met den Geneeskundigen Kring en gevraagd, of de Kring
alsnog genegen is het voorstel-P i e k e m a te aanvaarden.
Spr. is gemachtigd mede te deelen, dat men van die zijde
nog steeds bereid is om op het arbitrage-voorstel in te
gaan. Het tafellaken is dus nog niet doorgesneden.
Voorts geeft Spr. in overweging om dr. Duffels te
vragen, of hij zich in staat acht om zonder medewerking
van de Bredasche geneesheeren den Geneeskundigen Dienst
goed te doen marcheeren.
Wat het verstrekken van specialistische hulp betreft, zal
men zich wellicht beroepen op de contracten met de zieken
huizen. Maar niet alle doctoren hebben zoodanig contract.
En hoe moet het dan gaan met de specialistische hulp, die
buiten het ziekenhuis pleegt te worden verleend Bovendien
moeten de personen, welke die specialistische hulp noodig
hebben, dan eerst worden opgenomen in het ziekenhuis.
Waar moet het dan toch heen Veronderstel, dat een der
armen een bril noodig heeft. Het is toch gewenscht, dat een
specialist belast wordt met het onderzoek welk soort van
bril de man behoeft. Moet zoo iemand dan eerst worden
opgenomen in een ziekenhuis Of moet hij volstaan met
een bril van een gewonen dokter Spr. hoopt, dat de Raad
daaruit de gewenschte conclusie zal weten te trekken.
De VOORZITTERDe man zal zijn bril wel krijgen.
Dr Klein Swormink heeft bij het formuleeren van genoemde vraag niet
gevoegd een intrekking van den eersten eisch van het Afdeelingsbestuur
aangaande de genoegdoening. In zijn vraag werd alleen gesproken over
eisch No. 2. De inhoud der vraag werd door dr. Klein Swormink in den
Kring verdedigd. De Kring ging met algemeene stemmen accoord met deze
oplossing van de desiderata vervat in eisch' No. 2. Daarna kwam eisch
No. 1 ter sprake. Er heerschte ook hierbij eenstemmigheid, bij het voorstel
aan dezen eisch vast te houden.