30 DECEMBER 1926. 697 via het Ziekenfonds niet zou slagen. Toen in September 1925 de zaak ter sprake kwam, is het bij geen der leden opgekomen, dat de vroegere positie van de twee genees- heeren dwong tot het scheppen van een functie in hun belang. Burgemeester en Wethouders achtten den Raad ten deze volkomen vrij, van toezeggingen is dan ook geen spoor, en al het kleingoed, dat de heer S p e y a r t aandraagt om de klachten en het optreden der medici ten deze goed te kunnen praten, brengt geen enkel deugdelijk motief naar voren. Onder het kleingoed rangschikt Spr. den korten termijn van ontslag, bereids vroeger verdedigd met de mededeeling, dat de heeren van de aanstaande beëindiging van hun op dracht reeds zeer lang op de hoogte waren, voorts het achterwege blijven van een officieel dankwoord, waarbij is te bedenken, dat dit bij tijdelijke functies wel zelden of nooit toepassing vindt; zoo juist ontsloeg de Raad nog twee ge waardeerde onderwijzers met vaste dienstbetrekkingen van tientallen jaren zonder officieel dankwoord, hetgeen erkente lijkheid allerminst uitsluitmen moet daarin echter zekere lijn volgen. Toen overweging en ervaring er na September 1925 toe leidden het directeurschap breeder op te vatten en meer afdoende te bezoldigen, verdween steeds meer het denkbeeld van twee geneesheeren in bij-functie en ook de Raad heeft Burgemeester en Wethouders er nimmer op attent gemaakt, dat aldus de persoonlijke belangen van de twee geneesheeren in het gedrang kwamen. De Raad gevoelde zich vrij als wij. De heer APPELBOOM Men had schoolartsen in het vooruitzicht. worden bericht, of zi) het bedrag van f 10.— per dag voor deze beschik baarstelling wenschten te betalen Op 2 December werd 'savonds omstreeks half elf de heer Wethouder Moll van deze beslissing op de hoogte gebracht bij een telefonisch ge sprek gevoerd door dr. Houben. Het Kringbestuur en dr. Klein Swormink bevonden zich in hetzelfde vertrek en verstonden hetgeen gesproken werd Op het einde van het gesprek zou volgens de genoemde aanwezige medici door dr. Houben zijn herhaald een antwoord aan den heer Wethouder Moll, dat luidde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 697