698 30 DECEMBER 1926. De VOORZITTER merkt op, dat daaromtrent niets vaststond en de organisatie van die aangelegenheid zou wachten tot de directeur zou zijn benoemd. De mogelijkheid, dat de directeur zelf met dit onderdeel zou worden belast, was trouwens al spoedig door Burgemeester en Wethouders overwogen. Van aanspraken van de twee geneesheeren en gebondenheid van den Raad tegenover hen is dus maanden en maanden niet gebleken en indien Raadsleden in dien geest dachten, dan hebben zij dat nimmer geuit, terwijl de zaak toch doorloopend aan de orde was. Zelfs de beide geneesheeren zelf zijn van hun aanspraken niet overtuigd geweest, getuige het verzoek van den heer B e i n t e m a aan den heer Moll, dat eerst ontkend, later erkend werd. Is het wonder, dat die loop van zaken Burgemeester en Wethouders meer en meer de overtuiging schonk, dat in Juli en Augustus j.l. de vermeende aanspraken van de twee geneesheeren pour le besoin de la cause in het geding waren gebracht en dat eigenlijk de strijd ging tegen het directoraat, waartegen de medici herhaaldelijk gekant waren gebleken Nu aan de geheime vergaderingen ter zake openbaarheid kan worden gegeven, is het wanneer men de houding van den heer Appelboom in deze zaak nagaat niet zonder belang te memoreeren, dat deze op 5 Februari 1926 blijkens de notulen meende „dat de tegenkanting van de geneesheeren moet worden toegeschreven aan den man met de roode pet". De heer APPELBOOM meent, dat deze uitdrukking in ander verband gedaan werd. De VOORZITTER doet voorlezing van hetgeen in die „Dus, Mijnheer Moll, ik mag van U eenig bericht verwachten mor genavond om 7 uur''. Dr Houben herinnerde zich twee dagen later, toen dit telefoongesprek een casus belli werd, dit tijdstip 7 uur niet. Wel herinnerde hij zich den geest van het antwoord van den heer Wethouder Moll, die was: „zoo spoedig mogelijk antwoord en wel morgen 3 De cember (Vrijdag) na de vergadering van Burgemeester en Wethouders." Op 3 December kwam geen antwoord. Op 4 December werd door dr. Houben van Wethouder Moll vernomen, dat Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 698