16 MAART 1926.
69
Wedden, welke anders voor verplichte onderwijzers inge
volge art. 97 der wet door het Rijk aan de schoolbesturen
„worden vergoed. Noch de gemeente, noch de bijzondere
„schoolbesturen genieten eenige vergoeding of tegemoet-
„koming van het Rijk voor hetgeen, boven en behalve de
„ingehouden pensioenkortingen, nog aan het Rijk verschul
digd is als bijdrage voor pensioen voor de verplichte onder
wijzers. Deze bijdragen blijven ten laste van de gemeente
„c. q. schoolbesturen. Het is dus vanzelf sprekend, dat de
„gemeente niet kan treden in een verzoek als dit, om ook
„de pensioens-bijdragen voor onverplichte leerkrachten voor
„hare rekening te nemen. Bovendien spreekt de wet alleen
„van vergoeding van jaarwedden en wedden van onder
wijzers en niet nog van andere uitgaven, welke krachtens
„een andere wet op de schoolbesturen rusten, zoodat dit
„gedeelte van het verzoek buiten beschouwing moet worden
„gelaten.
„Wat betreft het eerste verzoek mogen wij veronder
stellen, dat onze zienswijze bij Uw Raad volkomen bekend
„is. Het gaat hier om de interpretatie van art. 100 (oud)
„der Lager Onderwijswet, waar onder het woord „even-
„zooveel" is te verstaan ,,een met betrekking tot het aantal
„leerlingen aan elk dier scholen evenredig aantal".
„Niettegenstaande deze door ons voorgestane interpretatie,
„welke ook de zienswijze der Regeering weergaf en zelfs in
„een analoog geval door den Hoogen Raad werd gehuldigd,
„kon de meerderheid van Uwe Vergadering, wat betreft de
„vergoeding over de jaren 1921 en 1922, zich niet met deze
„opvatting vereenigen en was zij van oordeel, dat onder
„evenzooveel" moest worden verstaan „een gelijk aantal".
„Een voorstel van Uw medelid, den heer Speyart
„van Woerden, om de te veel betaalde vergoedingen
„over de jaren 1921 en 1922 van de bijzondere schoolbe
sturen terug te vorderen, mocht in Uwe Vergadering van
„8 October 1925 geen meerderheid erlangen.
„De thans aanhangige aanvragen hebben betrekking op