70 16 MAART 1926. „de vergoeding voor boventallige leerkrachten over 1923. „Bij de beoordeeling van deze aanvragen zal dus niet „alleen rekening zijn te houden met de bestaande jurispru dentie, maar ook met de juiste bewoordingen van art 100 „der wet, zooals dat artikel sinds 1 Januari 1923 luidt. Het „woord „evenzooveel" is toen, tengevolge van de aanne- „ming van een amendement van de heeren Gerhard c. s „vervangen door de woorden „een met betrekking tot het „aantal leerlingen aan elk dier scholen evenredig aantal". „Nadrukkelijk moge hierbij de aandacht erop gevestigd „worden, dat het hier niet betrof een wetswijziging, maar „een verduidelijking van een bestaande interpretatie. Bij de „behandeling van deze zaak in de Tweede Kamer heeft de „Minister dan ook opgemerkt, dat dit amendement (Gerhard „c. s.) zich aansluit aan de practijk, die door het Departement „van Onderwijs gedurende eenigen tijd is gevolgd. Het „amendement is daarop door de Regeering overgenomen „en zonder hoofdelijke stemming door de Kamer aangenomen. „Het is dus thans de vraag, of met deze wetenschap de „gemeente bevoegd is aan een bepaald wetsartikel een „andere uitlegging te geven dan zooals het overeenkomstig „zijne duidelijke bewoordingen luidt, terwijl het, vóór die „verduidelijking, door de Regeering reeds aldus werd toe gepast. „Het enkele feit, dat de meerderheid van den Raad reeds „tweemaal een andere opvatting was toegedaan, mag hier „niet als maatstaf gelden. Bovendien was de wetswijziging, „eigenlijk gezegd wetsverduidelijking, reeds vóór 1 Januari „1923 door de Tweede Kamer aangenomen, de door de „Regeering gevolgde interpretatie van art. 100 (oud) was „reeds lang daarvóór bekend, zoodat een eventueel beroep „van het schoolbestuur op onbekendheid daarmede niet kan „opgaan. „Indien het schoolbestuur dus niet van plan was de boven- „tallige leerkrachten voor eigen rekening te nemen, had het „zich vóór 1 Januari 1923 daarvan behooren te ontdoen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 70