16 MAART 1926. gehandeld heefthet is geheel te goeder trouw geweest. Nu neemt Spr. ook gaarne aan, dat bij het gemeentebestuur evenzeer goede trouw heeft voorgezeten, doch hij blijft bij zijn meening, dat het schoolbestuur recht heeft op de ge vraagde vergoeding hij zal derhalve tegen het prae-advies stemmen. De heer KOOPERBERG merkt op, dat door de heeren Zijlmans en Van Werkhooven reeds veel is ge zegd van hetgeen hij tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders-in het midden had willen brengen; hij zal daarom niet in herhalingen treden en slechts enkele op merkingen maken. Het komt hem voor, dat Burgemeester en Wethouders in hun prae-advies de zaak meer van de wettelijke dan van de moreele zijde hebben bezien. Het bestuur der Nutsscholen bestaat uit hoogstaande menschen, die niet meer zullen vragen dan hun naar recht en billijkheid toekomt. Het lijkt Spr. dan ook alleszins billijk de gevraagde vergoeding toe te kennen. De heer KORTEWEG geeft in het kort een uiteenzet ting van de kwestie, waar het hier om gaat. Vasthoudend aan de oude interpretatie van het bewuste wetsartikel immers, de wetgever had dan maar tijdig de juiste inter pretatie moeten geven zegt Spr., dat de school aan de Bouwerijstraat over 1922 f 5314,18 te veel ontvangen heeft, daar zij in plaats van vergoeding voor 4 boventallige leer krachten, maar recht had op vergoeding voor 1 boventallige leerkracht. Ook over 1923 heeft die school slechts recht op vergoeding van 1 boventallige leerkracht ad f 2362,50zij heeft dus bij slot van rekening f 5314,18 f 2362,50 f 2951,68 te veel ontvangen. De school aan de Catharinastraat heeft over 1923 te goed de vergoeding voor 3 boventallige leerkrachten ad f3723,46. Het bestuur der beide scholen heeft dus z. i. nog te vor deren een bedrag van f 3723,46 f 2951,68 f 771,78.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 76