16 MAART 1926. 77 De heer HORNIX heeft indertijd zijn stem gegeven aan het toekennen van de gevraagde vergoeding voor boven tallige leerkrachten over het jaar 1922. Er wordt nu wel beweerd, dat men dan consequent moet zijn en ook de aanvraag voor 1923 moet inwilligen, maar Spr. is het met die opvatting niet eens. Er doet zich n.l. in dit geval een nieuwe omstandigheid voor en wel deze, dat op 1 Januari 1923 bekend was, dat het bewuste wetsartikel anders op gevat moest worden dan tot dusver gebruikelijk was. Het schoolbestuur is dus in de gelegenheid geweest de boven tallige leerkrachten tijdig te ontslaan. Spr. zal derhalve voor het prae-advies van Burgemeester en Wethouders stemmen. I De heer APPELBOOM heeft in de vergadering van 8 October j.l. zijn ten deze ingenomen standpunt in den breede uiteengezethij zal daarom thans alleen eenige woorden wijden aan de billijkheidsargumenten, welke de voorstanders van inwilliging van deze aanvraag hebben aangevoerd. Bij het laten wegen van billijkheidsargumenten kan men zich plaatsen óf op het standpunt van den parti culier in casu de Nutsscholen of op het standpunt van het algemeen een raadslid zou echter incorrect han delen door zich op eerstbedoeld standpunt te stellen, want, zou het tegenover de belastingschuldigen billijk zijn den schoolbesturen iets te betalen, waarop zij geen recht hebben Spr. zal dan ook voor het prae-advies van Burgemeester en Wethouders stemmen. e De VOORZITTER herinnert aan hetgeen hij in de raadsvergadering van 8 October j.l. en vroeger over deze kwestie heeft gezegd zij is toen in den breede besproken. Er is nu een fait nouveau bijgekomenmet ingang van 1 Januari 1923 is n.l. de juiste beteekenis van het desbetreffend wetsartikel wettelijk vastgelegd. Het schoolbestuur heeft volop gelegenheid gehad om zich tijdig van leerkrachten te ontdoen. En dat men zooals de heer Zijlmans be weerd eerst op 16 Februari 1923 van de bewuste wets-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 77