16 MAART 1926.
79
door andere bijzondere scholen in betrokken zulks valt te
betreurenhet wijst bovendien op zwakheid van argumen
tatie, terwijl hij zou kunnen overwegen, of hij aldus in het
belang van de door hem verdedigde zaak wel zeer tactisch
handelt. De heer Kooperberg is in zwakken vorm voor
het standpunt der Nutsscholen opgekomen. Spr. zou den
heer Kooperberg in herinnering willen brengen, hetgeen hij
in de vergadering van 8 October j.l. gezegd heeft: „Het
recht is niet aan mijn zijde, maar ik roep de clementie van
mijn medeleden in".
De heer Korteweg kan het voorstel van Burgemeester
en Wethouders niet amendeeren hij zal desgewenscht met
een nieuw voorstel moeten komen.
Wat de zaak zelve betreft: zij is in het prae-advies
voldoende uiteengezet De kwestie is eenvoudig deze, of
men al dan niet op den weg der zonde zal voortgaan en,
waar reeds f 30.000 te veel gegeven is, men er nog 8 a
9000 gulden bij zal schenken, niet uit eigen zak dit dient
hier nog weieens in het licht gesteld te worden maar
ten koste van de belastingbetalers en wel op aandringen
van degenen, die zich bij andere gelegenheden zóó zuinig
willen betoonen, dat zij met een enkel straatsteentje uit te
sparen meenen de gemeentelijke schatkist voor ondergang
te behoeden. Spr. geeft dengenen, die in deze de billijkheid
in het geding brengen, in overweging, het prae-advies nog
eens aandachtig na te lezen daaruit zal hun blijken, dat
de Nutsscholen, in verhouding tot de openbare school, een
veel te groot en onnoodig aantal leerkrachten in dienst
hebben gehouden.
De heer ZI}LMANS wil er den heer Hornix op
wijzen, dat het voor het schoolbestuur niet mogelijk was
om de boventallige leerkrachten bijtijds te ontslaan, immers,
den 22sten December 1922 nam de Tweede Kamer de
bewuste wetswijziging aan, doch eerst op 16 Februari 1923
is zij in het Staatsblad afgekondigd, dus op 1 Januari 1923
was daaromtrent officieel niets bekend.