16 MAART 1926. 81 bonden aan de oprichting van de openbare school aan de Keizerstraat, alleen gevraagd, of hij indertijd ook voor die oprichting gestemd had. De heer ZIJLMANS: Ja, maar door de manier, waarop U die vraag deed, veronderstelde ik, dat U trachtte mij belachelijk te maken. De VOORZITTER ontkent ten stelligste die bedoeling gehad te hebben het was er slechts om te doen, den heer Zijlmans zelf te laten zeggen, hoe onjuist zijn,opmerking was. De heer ZIJLMANS Als U dat zoo pertinent zegt, dan moet ik wel aannemen, dat U die bedoeling niet had. Ik blijf evenwel bij mijn meening, dat het Gemeentebestuur ook niet altijd zoo zuinig is, en ik vind, dat die gelden het schoolbestuur op goede gronden toekomen. De heer VAN WERK HOOVEN zegt, dat de Voor zitter het betreurt, dat hij andere bijzondere scholen hierbij in het geding heeft gebracht en vindt, dat dit op zwakheid van argumentatie wijst. Spr. is het daarmede niet eenshij meent wel degelijk het recht te hebben een en ander uit billijkheidsoverwegingen naar voren te brengen. Wèl is hij met den Voorzitter van meening, dat de cijfers in het nadeel van het schoolbestuur zijn, doch hij is ervan overtuigd, dat dit te goeder trouw heeft gefaald. Voorts zegt Spr., dat hij uit het zwijgen van de overzijde wel meent te kunnen op maken, dat zijn stem, die eens roependen in de woestijn zal zijn, maar hij blijft aandringen op toekenning der gevraagde vergoeding uit billijkheidsoverwegingen. De heer BOGMANS moet bekennen, dat hij van den heer Van Werkhooven een krachtiger verdediging had verwacht. Hij moet er echter tegen protesteeren, dat uit het zwijgen van de rechterzijde zou zijn af te leiden, dat de stem van den heer Van Werkhooven, die eens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 81