82 16 MAART 1926. roependen in de woestijn zou zijn. Spr. zou met genoegen tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders gestemd hebben, als de voorstanders van het toekennen der vergoeding hem hadden kunnen overtuigen zij zijn daartoe evenwel niet in staat gebleken. De heer APPELBOOM kan niet begrijpen, dat de heer Zijlmans, die anders altijd zijn verantwoordelijkheid als raadslid tegenover de belastingschuldigen naar voren brengt, in dit geval dat standpunt verlaat. Spr. zou van den heer Zijlmans weieens de rechtsgronden willen vernemen, waarop diens handelwijze is gebaseerd. De heer KORTEWEG kan zich in zooverre met de zienswijze van den heer Z ij 1 m a n s vereenigen, dat het hem voorkomt, dat de school aan de Bouwerijstraat recht heeft op vergoeding voor één boventallige leerkracht over 1923; het is evenwel een feit, dat het schoolbestuur meer vraagt dan waarop het recht heeft. De heer MEYVIS vindt, gehoord de vele afwijkende meeningen over deze zaak zelfs in het College van Burgemeester en Wethouders dat zij thans moeilijk te beoordeelen is. Het zou z. i. dan ook aanbeveling verdienen, de verdere behandeling van dit punt aan te houden tot een volgende vergaderingmen kan zich dan inmiddels nader op de hoogte stellen. Den VOORZITTER spijt het, dat de heer M e ij v i s eerst nu met dit verzoek komt. Geen van de andere leden heeft daarop aangedrongen. Het geldt hier trouwens een van ouds bekende zaak, welke hier al meermalen in den breede is besproken. Het prae-advies van Burgemeester en Wethouders is tijdig ter visie gelegd, zoodat er voldoende gelegenheid is geweest om het te bestudeeren. Spr. ziet dan ook niet het minste nut in aanhouding van dit punt. Ook is ec vaak op aangedrongen, met de afdoening van deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1926 | | pagina 82