990
1 DECEMBER 1927
kosten daaraan meerdere, even duidelijke commentaren toe
te voegen, ik meen echter met het thans aangevoerde te
kunnen volstaan.
Leg ik mij de vraag voor, of artikel 67 der Gemeentewet
door U wordt uitgevoerd op een wijze, zooals blijkbaar door
den wetgever is gewild en waarop door den heer Commissaris
der Koningin in deze Provincie zoo met klem werd aange
drongen, dan kan ik tot mijn spijt daarop geen bevestigend
antwoord geven. Daarom is het naar mijne meening geens
zins te veel gevergd, wanneer ik van U gaarne de toezeg
ging zoude hebben, dat U de plicht, U in artikel 67 der
Gemeentewet opgelegd, in overeenstemming met de bedoeling
ervan zult willen vervullen en alle aan den Raad gerichte
stukken, terstond in zijn vergadering ter tafel zult brengen.
De heer VAN DE VEN verklaart, dat deze adressen op
hem een eigenaardigen indruk hebben gemaakt. Spr. vraagt
in de eerste plaats, of het hier alleen gaat over de armlastige
patiënten, die in gestichten en ziekeninrichtingen zijn opge
nomen of ook over hen, die niet daarin opgenomen zijn.
Spr. heeft er bezwaar tegen, de vrijheid van arme menschen
zoo te beknotten, dat zij bij een bepaalden apotheker hun
geneesmiddelen moeten halen. In de tweede plaats zou Spr.
willen vragen, of adressant optreedt ook namens de andere
apothekers. Naar Spr. heeft vernomen is dit niet het geval
de andere apothekers vinden het zelfs zeer onaangenaam, dat
adressant deze kwestie heeft opgeworpen. Wij zouden dus
op die manier, behalve een dokterskwestie, ook nog een
apothekerskwestie krijgen.
Spr. is verbaasd over het feit, dat Burgemeester en Wet
houders in hun prae-advies voorstellen, aan de gestichten en
ziekeninrichtingen de verplichting op te leggen, dat zij voor
de armlastige patiënten van een bepaalden apotheker hun
geneesmiddelen moeten betrekken, en vraagt, of daaromtrent
overleg is gepleegd met die gestichten. Ook vraagt Spr., of
er niets op te vinden is om die patiënten in de gelegenheid