19 DECEMBER 1927
1033
„De toevoeging van een nieuwe zinsnede aan art. 97 wordt
„wenschelijk geacht, ten einde in bijzondere gevallen het
verkenen van ontheffing mogelijk te maken."
De VOORZITTER merkt op, dat dit voorstel bestaat uit
een aantal ontwerp-bepalingen, welke geen direct verband
met elkander houden. Het lijkt hem daarom het beste dit
voorstel direct artikelsgewijze te behandelen.
Daartoe wordt besloten.
Artikel 4.
De heer VAN VEEN zegt het volgende
Art. 4 der bouwverordening bevat in zijne laatste zinsnede
een zoogenaamde welstandsbepaling, luidende
„Gebouwen met de daarbij behoorende terreinafscheidingen
„moeten, zoo wat plaatsing als uiterlijk betreft, voldoen aan
„redelijk te stellen aesthetische eischen, te beoordeelen door
„Burgemeester en Wethouders".
Deze bepaling wenschen Burgemeester en Wethouders
zien vervangen door
„De plaatsing en het uiterlijk van gebouwen en terrein-
„afscheidingen als hekken, muren e.d. moeten zoodanig zijn,
„dat zij noch op zichzelf, noch in verband met de omgeving
„uit een oogpunt van welstand aanstoot geven.
„Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd te dezen aan-
„zien nadere eischen te stellen met betrekking tot de plaat
sing, de vorm en de samenstelling van de uitwendige deelen
„van gebouwen en terreinafscheidingen".
De toelichting van dit voorstel, die Burgemeester en Wet
houders geven, is in al hare soberheid nog al erg onbegrij
pelijk. Ze zeggen
„Ten einde eventueele moeilijkheden, welke uit de toepassing
„van het bestaande voorschrift zouden kunnen voortvloeien,
„te voorkomen, is het ons. na deskundige voorlichting,