19 DECEMBER 1927
1035
Burgemeester en Wethouders nadere eischen kunnen vast
gesteld worden, want er is naast een algemeen belang ook
een belang van bouwaanvragers en architecten voor wien
rechtszekerheid behoort te bestaan.
Hoezeer deze rechtszekerheid in het gedrang kan raken,
moge ik hier met een enkel voorbeeld uit mijne praktijk
toelichten.
Dato 14 Jan. 1927 werd door een van mijn lastgevers een
verzoekschrift bij Burgemeester en Wethouders van Breda
ingediend om vergunning tot het bouwen eener automobiel
garage aan de Emmastraat.
Het zou zijn een vrij hoog gebouw maar zonder verdieping.
Burgemeester en Wethouders konden zich met het over
gelegde plan niet vereenigen, omdat zij om aesthetische
redenen en op grond van de welstandsbepaling der bouw
verordening een gebouw met verdieping wenschten.
Hoewel daartegen door mijn lastgever met recht is aan
gevoerd, dat de trapruimte voor toegang tot zulk eene ver
dieping in de begane grond niet kon worden gemist voor het
binnenrijden en plaatsen van autobussen en eene verdieping
voor hem geen waarde had, bleven Burgemeester en Wet
houders op hun stuk staan.
Tegenover deze houding machteloos staande en ten einde
verdere vertraging in de uitvoering van het werk te voor
komen, werd ten slotte een plan met een vrijwel doelloozen,
hoogopgaanden voorgevel ingediend en hierop eindelijk dato
14 Mei 1927 eene bouwvergunning verkregen.
Zoo verrees hier nu een in uiterlijk onaesthetisch bouwwerk
met een niets zeggenden voorgeveldaarachter bevinden
zich volkomen overbodige kantoortjes, diep slechts 3,— M.,
gedeeltelijk is die gevel over niet minder dan 1.70 M.
hoogte ..siergevel".
Bovendien heeft de door Burgemeester en Wethouders
verlangde wijziging van het bouwplan aan mijn lastgever
niet minder dan f 4000.— gekost, wat weggesmeten geldis.
Op grond van deze ervaring met de schoonheidscommissie