1036 19 DECEMBER 1927 P e 1 s t e r-d e W o I f is door mij in een adres aan de Kroon vernietiging gevraagd van de bewuste onwettige bepaling der bouwverordening ter wille van de rechtszekerheid der bouwers en de positie der architecten. Dit neemt niet weg, dat ik als bouwkundig ingenieur, die over nog al eenige practijk beschik en heel wat studies heb gemaakt, eiken maatregel toejuich, die ertoe kan leiden, dat, wat er gebouwd wordt, aan redelijke eischen van welstand voldoet. Ik wil het er met de nieuwe-redactie der welstandsbepaling op wagen en voor lief nemen de vaagheid van wat isaan stoot geven uit een oogpunt van welstand. Maar dan dient althans, om aan de bedoeling van de wet en aan de bezwaren van de practijk tegemoet te komen, duidelijk te worden gezegd hoever Burgemeester en Wet houders met hun nadere eischen kunnen gaan en kenbaar gemaakt te worden, dat deze nadere eischen door hen scherp moeten worden omschreven. Het moet namelijk niet meer kunnen voorkomen, dat men bijv. iemand dwingt op een gebouw eene verdieping te plaatsen, die hem niet past, of hem met zijn gevelontwerpen voortdurend wegzendt, omdat men het „nog niet mooi vindt". Verduidelijking wordt verkregen, indien aan de gewijzigde welstandsbepaling de volgende clausule wordt toegevoegd „De bedoelde nadere eischen zullen geene wijziging mogen „brengen in afmetingen en indeeling van het overgelegde „bouwplanzij zullen duidelijk in woord of in beeld aan den „aanvrager worden kenbaar gemaakt". Dit laatste is ook noodig, voor het geval de Raad in beroep ingevolge art. 112 der bouwverordening de nadere eischen te beoordeelen krijgt. Ik doe daarom het voorstel de door mij genoemde clausule aan het ontwerp van Burgemeester en Wethouders toe te voegen. De heer CERUTTI merkt op, dat indertijd bij den ver koop der vestinggronden de voorwaarde is gesteld, dat daarop

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 1036