19 DECEMBER 1927 1037 gevels van minstens 8 M. boven den beganen grond moesten verrijzen. Aan de Spoorstraat is daaraan niet de hand ge houden, vandaar dat daar zulke onooglijke gebouwen staan. De heer VAN MIERLO zegt, dat de heer Van Veen zich in de eerste plaats tegen de redactie van het oude, zoo wel als van het nieuwe artikel 4 heeft verklaard. Volgens den heer Van Veen zijn beide in strijd met de wet. Het oude artikel is evenwel door Gedeputeerde Staten goedgekeurd en de nieuwe bepaling is geen uitvinding van de „schoon heidscommissie P e 1 s t e r-d e W o 1 f", maar zij is letterlijk overgenomen uit de Bouwverordening eener andere gemeente, omdat het telkens voorkomt, dat Gedeputeerde Staten de door verschillende gemeenten aan hen voorgelegde welstands bepaling in de Bouwverordening weigerden goed te keuren. Wij kunnen met deze nieuwe redactie veilig in zee gaan, daar deze de toets van de critiek met succes heeft doorstaan. Wat het geval-Emmastraat betreftde bouwvergunning is toen geweigerd om aesthetische redenen, niet zoozeer om het gebouw zelf, maar omdat dit in verband met de om liggende panden te laag was- De heer Van Veen wil voorts een meer gepreciseerde omschrijving, omdat hij anders vreest voor willekeur van de zijde van Burgemeester en Wethouders. Spr. kan den heer V a n V e e n op dit punt geruststellen de bepaling is speciaal gericht tegen degenen, die meenen architect te zijn. Men heeft nu een wapen in de hand om zich van hun eventueele onmogelijke bouwplannen te ontdoen. Daarbij moet men niet uit het oog verliezen, dat er van de beslissing van Burgemeester en Wethouders nog altijd beroep op den Raad openstaat. En dit college telt nog steeds eenige leden, die voldoende deskundig geacht kunnen worden om een oordeel te geven. De heer PELSTER vraagt den heer Van Veen, met welk recht hij het heeft gehad over de schoonheidscommissie P e 1 s t e r-d e W o 1 f.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 1037