19 DECEMBER 1927
1041
het voor als een grooter gemeentebelang om het bouwbedrijf
niet te remmen. Wanneer anderzijds de Raad met het aan
wijzen van nieuwe wegen voldoende coulant is, zoodat het
bouwbedrijf er niet onder lijdt, dan heeft het voorgestelde
weinig of geen zin meer.
In verband met opmerking II van de Commissie voor de
strafverordeningen en het zooeven door mij gezegde betref
fende het vergunning verleenen aan personen, die reeds
een bouwvergunning hadden aangevraagd, merk ik op, dat
het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde daarin
niet voldoende voorziet.
Vragen we ons eens af, waarom kort geleden enkele
bouwvergunningen zijn verdaagd. Dat is geweest, of wel
omdat ze waren in strijd met het uitbreidingsplan, of wel
omdat ze geprojecteerd waren aan particuliere wegen. Wan
neer nu een plan in strijd is met het uitbreidingsplan, dan
kan het toch niet gewenscht zijn om alsnog vergunning te
verleenen. En juist dit wordt met het door Burgemeester
en Wethouders voorgestelde bereikt.
Anders is het, wanneer het een plan betrof, dat aan een
particulieren weg was geprojecteerd, Ik heb hier reeds in de
vergadering van 7 November j. 1. gewezen op het geval-
R o e 1 o f f. De heer R o e 1 o f f wenscht te bouwen aan een
weg, die particulier eigendom is. Hij is echter zelf geen
eigenaar van dien weg en is op geen enkele wijze bij machte
om in deze te voldoen aan de wenschen van Burgemeester
en Wethouders. Anderzijds heeft de gemeente er absoluut
geen schade van, wanneer die vergunning alsnog verleend
wordt.
In verband daarmee stel ik voor, dat in de uitzonderings
bepaling betreffende bouwaanvragen van vóór 1
November 1927, geschrapt worden de woorden:
„welke eigendom van het Rijk of van de gemeente zijn, of
daarbij in beheer en onderhoud." En er aan toe te voegen
„De Raad kan bovenbedoelde vergunningen alsnog ver
leenen."