112
24 FEBRUARI 1927.
geweest, wanneer het tijdsverloop tusschen het indienen van
mijn voorstel en de behandeling in den Raad, niet circa
14 maanden op zich had doen wachten.
Uit den aard der zaak, Mijnheer de Voorzitter, volg ik,
wat zich ook in andere gemeenten op het terrein der sociale
wetgeving gaat voltrekken.
En nu vraag ik mij toch af, Mijnheer de Voorzitter,
waarom in plaatsen als Maastricht, Amsterdam, Den Haag,
voorstellen van min of meer dezelfde strekking in een veel
korter tijdsverloop kunnen worden afgedaan.
Ik weet wel, Mijnheer de Voorzitter, dat U zult zeggen,
dat andere belangrijker zaken hieraan vooraf moesten gaan,
maar in groote steden als Amsterdam vragen toch ook bij
voortduring vele belangrijke aangelegenheden de aandacht
en belangstelling van het College van Burgemeester en
Wethouders.
Terecht wordt door U, Mijnheer de Voorzitter, bij voor
komende gelegenheden te kennen gegeven, dat een goede
verstandhouding tusschen het College van Burgemeester en
Wethouders en den Raad door U op prijs wordt gesteld,
opdat in eendracht kan worden samengewerkt in het belang
van de Gemeente. Ik deel deze gevoelens in alle opzichten,
maar hieraan zal dan toch zeer zeker ten goede komen een
meer rekening houden van de zijde van Uw College met de
wenschen en verlangens uit den Raad voortkomende, wat
in zich sluit een vluggere afdoening van voorstellen, ook van
voorstellen sociale aangelegenheden betreffende.
Bevorderlijk lijkt mij hiertoe het houden van meer raads
vergaderingen, waardoor tevens overlading van de agenda
wordt voorkomen.
In hun antwoord op het Centraal Rapport zeggen Burge
meester en Wethouders wel, dat behalve in een enkel geval
de agenda steeds afgewerkt is kunnen worden, maar verzuimd
wordt er bij te voegen, dat de vergaderingen meer
malen tot laat in den nacht duren, zooals door mijn geacht
medelid den heer Cerutti reeds eerder werd opgemerkt.