118 24 FEBRUARI 1927. Staatsblad terecht kwamen, want dat zou de Staatskas niet kunnen verduren. Ook dat geldt in eenige mate wel eens voor de vraagstukken der gemeenten. De toon der stukken van het College bevalt niet. Spr. merkt op, dat het niet gemakkelijk is om het iedereen naar den zin te maken. Men moet echter onderscheiden, Wanneer Burgemeester en Wethouders een lang stuk als het Centraal Rapport hebben te beantwoorden met zijn talrijke vragen, die soms reeds haar antwoord hebben ^ontvangen in een vorig jaar, soms ook geheel buiten Burgemeester en Wet houders omgaan, dan moet men het niet zoo erg vinden als in het antwoord een enkele maal eens iets ironisch wordt aangetroffen. Ook de steller van het Centraal Rapport be hoeft dit niet te laken. Dat een zekere leegheid in sommige antwoorden valt te constateeren heeft zijn reden. Dit is deels toe te schrijven aan het feit, dat door allerlei omstandigheden niet steeds wijdloopige uiteenzettingen kunnen worden ge geven. Deze memorie van antwoord is niet onparlementair te noemen; voor zoodanige krachtige uitdrukking is geen goed motief aangevoerd, mogelijk is zij hier en daar wat kort en misschien daardoor krachtig. Neemt b. v. het convoceeren van commissies. De op merking daarover in het Centraal Rapport is meer in ons voordeel dan in dat van den criticus. Door ons is geant woord ,,De klacht over het te weinig of met te lange tusschen- poozen convoceeren der raadscommissies zou alleen dan waarde hebben, indien tevens aangetoond werd, dat daardoor de afdoening van zaken schade zou hebben geleden". Mij dunkt, dat dit antwoord alleszins verdedigbaar is. In het wilde weg wordt maar gezegd, dat de commissies te weinig vergaderenbeter ware het echter geweest aan te toonen, waar de afdoening van zaken schade had geleden. Den heer M e ij vis staat het vrij aan den betrokken voor zitter eener commissie te verzoeken, om een vergadering uit te schrijven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 118