25 FEBRUARI 1927. 143 het voor een wethouder van financiën een groote eer om te kunnen komen tot belastingverlaging en had dus van die zijde eerder een aanmoediging verwacht dan te gewagen van eigenaardige bokkesprongen. Spr. had verwacht, dat hem zou gezegd zijn op hetzelfde pad te blijven voortgaan, ten einde zoodoende te kunnen komen tot een blijvende belastingverlaging. Spr. acht het ook geenszins voorbarig, om thans te be schikken over een gedeelte van het vermoedelijk batig saldo over 1926. In gewone omstandigheden wordt de begrooting behandeld in December. Het is aan te nemen, dat dan nog weinig kan bekend zijn van de financieele uitkomsten der bedrijven. Thans zijn we eenige maanden verder, zoodat men nu wel eenig inzicht kan hebben in den loop der financiën over het afgeloopen jaar. Wil men er echter een memoriepost van maken, dan zal Spr. zich daarbij neerleggen. De heer PELSTER merkt op, dat hij het vorig jaar heeft gezegd, dat, wanneer de factor op 0,85 werd gebracht, aan genomen mocht worden, dat deze het volgend jaar niet hooger zou moeten zijn, maar zulks eventueele verlaging niet uitsloot. De heer KORTEWEG wijst den heer Van Veen erop, dat er in de laatste jaren nog een electrisch bedrijf bijgekomen is. De administratiegebouwen waren slecht en te klein. Schaftlokalen waren niet aanwezig. Bovendien moest een nieuw ketelhuis gebouwd en nieuwe ketels geplaatst worden. Overlegging van een overzicht, zooals de heer Van Veen wenscht, acht Spr. een onbegonnen werk. Hij bestrijdt verder de meening van den heer H o r n i x, dat de ombouw te duur zou zijn geweest. De VOORZITTER meent uit de discussiën te moeten afleiden, dat men een vergelijking wenscht van den kost prijs van het gas met dien van andere gemeenten, waar geen ombouw heeft plaats gehad. Een tweede punt, dat bij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 143