25 FEBRUARI 1927 147 De heer ELICH zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. In onze afdeeling is door mij aangedrongen op verlaging van den prijs van het electrisch licht van 35 op 30 ct. per K.W.U. Het spijt mij, dat Burgemeester en Wethouders daar tegenover afwijzend staan. Burgemeester en Wethouders zeggen Bij het vaststellen van den factor over 1926/1927 werd besloten de tarieven niet te verlagen. Maar, Mijnheer de Voorzitter, waar een bedrijf een winst afwerpt van f 126.652, tenminste zooals voor 1927 wordt begroot, zou men dan toch de stellige verwachting mogen koesteren, dat er eenmaal een gerechtvaardigde verlaging van het tarief komt. Nu weet ik wel, dat het College met het argument komtwanneer men den prijs van het electrisch licht verlaagt, dan zal de factor verhoogd moeten worden. Maar, Mijnheer de Voorzitter, wanneer men zoo door redeneert, zal men dan ooit tot een verlaging van het tarief kunnen komen Ik vraag mij af, is dat dan billijk Hebbende verbruikers geen recht opverlaging Wanneer een bedrijf een dusdanige winst afwerpt, is het geen overtollige luxe, dat daarvan de tarieven herzien worden en de lasten niet op de schouders der verbruikers alleen worden gelegd. Dat bij het vaststellen van den factor voor 1926/1927 besloten werd de tarieven niet te verlagen, sluit toch niet in, dat zulks ook voor 1927/1928 moet geschieden. Wanneer een bedrijf niet rendabel werkt, worden er plannen overwogen om het evenwicht te herstellen. Nu het Electriciteitsbedrijf een pracht winst geeft, is het m. i. niet meer dan billijk, dat er een herziening van het tarief plaats heeft. Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders willen vra gen, in overweging te willen nemen, als het nu niet kan dan toch in April of Mei, bij het vaststellen van den factor, een algemeene verlaging aan den Raad te willen voorstellen. Is het dat 5 ct. verlaging den factor in gevaar zou brengen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 147