4 FEBRUARI 1927. 19 De VOORZITTER De Raad is natuurlijk vrij om een ander dan den heer Schuursma tot directeur te be noemen, doch de heer Speyart vergeet, dat men dan stilzwijgend thans reeds besluit tot het aanstellen van drie scheikundigen bij den Warenkeuringsdienst. De heer SPEYART VAN WOERDEN: Neen, dat vergeet ik niet. De VOORZITTER merkt op, dat de heer Hornix juist liever een derden scheikundige wil voorkomen. Spr. vindt het billijk, dat men in dit geval den heer Schuursma, die sedert 2'/2 jaar de functie van directeur tot algemeene tevredenheid heeft waargenomen, thans als zoodanig benoemt. De heer Schuursma heeft nooit het volle salaris van directeur genoten en nu zou het toch wel zeer hard zijn, als men, nu hij op de nominatie staat om benoemd te worden, iemand van elders ging aanstellen. Daarvoor is geen enkele goede reden aan te voeren. De heer APPELBOOM zegt, dat men aan het waarnemen van een functie niet het recht kan ontleenen om daarin benoemd te worden. De heer HORNIX vraagt, of Burgemeester en Wethou ders beschikken over een schrijven van de Inspectie, waarin de heer Schuursma voor de directeursfunctie wordt aanbevolen. De VOORZITTER antwoordt, dat zulks mondeling is behandeld. De heer VAN WERKHOOVEN herhaalt, dat het niet gaat tegen den persoon van den heer Schuursma. Spr. is na het heldere betoog van den heer Speyart van Woerden versterkt in de meening, dat men althans voor den vorm aan het bepaalde in de verordening behoort te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 19