240 11 MAART 1927 .Commissie had met vertegenwoordigers dier organisaties op „4 Januari j.l. „Hoewel erkennend, dat vele neringdoenden hunne winkels „reeds uit eigen beweging op Zondag gesloten houden, „bestonden bij die organisaties toch verschillende bezwaren „tegen verplichte Zondagswinkelsluiting, welke in hoofdzaak „op het volgende neerkomen. „Voor sigarenwinkeliers en banketbakkers, voor bloemen- „en fruitwinkels, voor winkeliers in chocolade en suikerwerken „en ook voor sommige seizoenzaken, zooals modes, stroo- „hoeden en dergelijke, zou de verplichte Zondagssluiting een „belangrijk nadeel beteekenen. Evenzoo voor hen, die wonen „aan den zelfkant van Breda, zoolang in de aangrenzende „gemeenten niet eene dergelijke verbodsbepaling bestaat. De „banketbakkers vreezen bovendien eene toename van het aantal „verlofhouders, waardoor slechts eene verplaatsing van het „debiet zou ontstaan. Wijl nu reeds in verschillende koffle- „huizen chocolade en rookartikelen worden verkocht, werd „werd gevreesd, dat bij verplichte Zondagssluiting die ver- „koop nog zou toenemen, ten nadeele van de winkeliers zelf. „Nog werd gewezen op de kleine winkels in de zoogenaamde „volksbuurten, voor wie de verkoop op Zondag dikwijls eene „aardige bijverdienste vormt, welke niet op andere wijze te „vervangen is. „Ernstige bedenkingen werden geopperd tegen eene be maling in het voorgestelde art 7bis, dat aan eene eventueel „te verleenen ontheffing de voorwaarde is verbonden, dat „op de dagen, waarvoor de ontheffing geldt, niet door „anderen mag worden verkocht of afgeleverd dan door den „winkelier zelf, zijne echtgenoote of inwonende familieleden. „Hierbij werd er op gewezen, dat verschillende zaken niet „zonder hulp van vreemden kunnen worden gedreven. „De vrees werdt geuit, dat, wanneer voor den verkoop „van chocolade en dergelijke artikelen eene ontheffingsmoge lijkheid werd geschapen, de geheele verordening alsdan „nutteloos zou zijn, wijl ieder winkelier, die geen Zondags-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 240