i
244 11 MAART 1927
ik van meening was, dat de belanghebbende bedienden, werk
zaam in die bedrijven, welke voor ontheffing in aanmerking
komen, hiervan de dupe zouden worden. Waar mij echter
van gezaghebbende zijde is medegedeeld, dat hiervoor geen
gevaar te duchten was, kan ik ook deze wijziging aanvaarden.
Wanneer ik ter verdediging van dit voorstel een enkel
woord ga zeggen, dan wil ik beginnen met te wijzen op het
gewijde karakter van den Zondag, door God als rustdag
ingesteld, waarop alle niet absoluut noodzakelijke arbeid
moet achterwege blijven.
Vervolgens kan ik mij beroepen op de uitspraken van de
meest gezaghebbende Katholieke sociologen Pesch en Prof.
Aengenent, die zonder eenig voorbehoud het tot de taak der
Overheid rekenen, met alle hun ten dienste staande midde
len de Zondagswet te beschermen en te bevorderen.
In zijn boek „Katholieke Staats- en Maatschappij- leer"
zegt eerstgenoemde op pagina 132 hierover het volgende:
„Een sociale wetgeving, die de geheele persoonlijkheid
„van den arbeider voldoende beschermen wil tegen rechts-
„schending, zal daarom tevens de noodige maatregelen moe-
„ten nemen ten einde ook het geestelijk en zedelijk welzijn
„van den arbeider door geschikte bepalingen te beschermen
„en te verzekeren. Beperking van den kinderarbeid, bescher-
„ming van de Zondagsrust, afwering van bijzondere zedelijke
„gevaren enz. moet de Overheid met dwingende kracht op-
„leggen, wanneer de zelfzucht der ondernemers schijnt ver
beten te zijn, dat de arbeider voor het loon wel den arbeid
„zijner handen, maar niet de zaligheid zijner ziel verkoopen mag".
Doch ook als men deze aangelegenheid niet van Christelijk
standpunt beschouwt, dringt zich dan niet eveneens de nood
zakelijkheid naar voren, dat de mensch minstens één dag in
de week behoefte heeft aan rust en ontspanning Moet de
mensch ten achter gesteld worden bij de machines, die op
gezette tijden stopgezet worden om nagezien en zoo noodig
hersteld te worden
Is het, om maar eens een categorie van werknemers te