11 MAART 1927
249
gingen, welke in dat voorstel zijn aangebracht, kan hij zich
thans er mede vereenigen.
De heer HORNIX zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter,
Bij de indiening van het oorspronkelijke voorstel van mijn
medelid den heer S c h 1 a g h e c k e, tot verplichte winkel
sluiting op Zondag, werden daarin bepalingen opgenomen,
die zoo verregaand dwingend waren, dat deze grensden aan
het belachelijke. Zoo zou het krachtens het oorspronkelijke
voorstel verboden zijn voor iedereen, wie dan ook, die op
Zondag een visite bracht binnen Breda, bloemen mede te
nemen of bij gelegenheid eener receptie een bloemstuk te
doen bezorgen.
Het thans vóór ons liggende voorstel, gewijzigd door
Burgemeester en Wethouders, is, vergeleken bij het oor
spronkelijke, heel wat verzacht, maar bevat nog zoodanige
bepalingen, dat ervan gezegd kan worden
le. dat het is een groot financieel nadeel voor tal van
neringdoenden in Breda
2e. een beperking der vrijheid van de burgerij, welke
niet te pas komt
3e. dat het de aantrekkelijkheid van Breda vermindert;
Het doet vreemd aan, Mijnheer de Voorzitter, dat de
indiener van het voorstel daarmee de belangen dient van
een zeer klein onderdeel van de Bredasche Burgerij, n.l. van
de handels-en kantoorbedienden. Inderdaad kan gezegd worden,
dat door de voorgestelde verordening de positie dezer laat-
sten verbeterd wordt. Maar hiertegenover staan de belangen
van tal van winkeliers, groote en kleine zakenmenschen, die
ernstig in hun financieele belangen geschaad worden. Het
feit, dat alle Middenstandsorganisaties met kracht opkomen
tegen verplichte winkelsluiting op Zondag, zegt genoeg.
Onwillekeurig komt hierbij naar voren de naam eener
groote gerenommeerde confectiezaak hier ter stede, die vooral
Pes Zondags tal van koopers naar Breda trekt en die in