RONDVRAAG.
30 APRIL 1927
311
de gemeente Breda, waardoor de regelingen van de vergoe
ding voor het gebruik van grondeigendom en van de haven
(Gemeentebladen nos. 417 en 418) overbodig zijn geworden,
deze regelingen in te trekken.
Niemand der leden hiertegen eenige bedenking
hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten.
21. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, daarbij
machtiging verzoekende aan tengevolge der grensuitbreiding
van Breda in de aangrenzende gemeenten ontslagen ambte
naren een financieel gelijkwaardige betrekking aan te bieden,
een en ander voor zoover de benoeming in de aan te bieden
betrekking tot de competentie van het College van Burge
meester en Wethouders of van den Burgemeester behoort.
Zonder eenige bedenking wordt dienovereen
komstig besloten.
1. De heer HORN IX merkt op, dat de kermis ditmaal
niet volkomen tot zijn recht gekomen is door de afwezigheid
van een stoomcaroussel. Spr. gelooft, dat, als Burgemeester
en Wethouders ten deze wat gegeven en genomen hadden,
er wèl een stoomcaroussel aanwezig had kunnen zijn.
De VOORZITTER zegt, dat het hem voorkomt, dat de
heer H o r n i x wel als particulier, maar niet als raadslid
daarover kan treuren. De prijs, welke voor een standplaats
werd geboden, week zoodanig van het gewone bedrag af,
dat Burgemeester en Wethouders gemeend hebben het aan
bod te moeten weigeren.
2. De heer VAN VEEN vraagt, of Burgemeester en
Wethouders bereid zijn om in de eerstvolgende raadsverga
dering zijn schriftelijk ingezonden vraag, betreffende de