30 APRIL 1927
313
der buitengemeenten". Was er geen langdurige werkzaamheid
voor noodig om te ontwaren, hoe de begrenzing van Breda
inderdaad groote moeilijkheden te weeg bracht, wel kostte
het nauwgezette overweging zich een denkbeeld te vormen
hoe de stad zou moeten worden. Het is juist in de maand
Mei zes jaar geleden, dat ons Dagelijksch Bestuur een plan
met uitvoerige toelichting aan Gedeputeerde Staten voorlegde.
Het was van ruime strekking en lokte alleszins begrijpelijke
bestrijding uit. Gedeputeerde Staten, wier verantwoordelijk
heidsgevoel tot nauwkeurig onderzoek noopte, en die, gelijk
bekend, niet gemakkelijk voor een ingrijpende wijziging waren
te vinden, achtten het plan te veel omvattend en ook na
onze uitvoerige nota van Juni 1922 werden wij gedwongen
tot een herziening in beperkenden zin.
Ik zal nu niet nota's en rapporten, beschouwingen en
argumenteeringen, strijdwijzen van voor- en tegenstanders
soms niet zonder humor locale onderzoekingen van
Gedeputeerde Staten, Ministers en andere autoriteiten, de
revue doen passeeren. De gang van zaken is U bekend,
evenals gij van de motieven, die tot verder optreden leidden,
op de hoogte zijt. Het is voor U en voor ons aangenaam
in herinnering te kunnen brengen, hoe tusschen U en ons
ten deze steeds weldoend contact heeft bestaan, contact dat
gelegenheid gaf ernstig te peilen de neigingen van de Bre-
dasche bevolking, contact dat zich nog zeer onlangs in een
officieuze bijeenkomst na aanvaarding van het wetsontwerp
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal zoo opgewekt uitte.
Een beperkt plan had ook voor den voorstander van een
wijder complex in sommige opzichten zijn voordeelen, mits
het de stad ruimschoots gelegenheid voor ontplooiing zou
geven en het had zeer zeker dit alles beheerschende voordeel
de kans van slagen.
Wij volstaan dan met tot voldoening te constateeren, dat
het, ten slotte na veel briefwisseling en onderhandeling van
het provinciaal bestuur en vier gemeentebesturen bij missive
van Gedeputeerde Staten van 10 September 1924 aan de