17 MEI 1927 363 voor voorbereidend lager onderwijs, waaruit inderdaad meer dere uitgaven zouden voortvloeien. Maar al zou hij ook op dit punt nog zoo loyaal en royaal zijn, van zijn 1/3 blijft hij allicht een ton gouds af. Ik moet de verleiding weerstaan om wat dit hoofdstuk VIII betreft de posten stuk voor stuk na te gaan, een der gelijk geduld zou ik niet van den Raad durven vragen, der halve volsta ik met het voorgaande, doch twijfel er niet aan of ieder, ook de Wethouder, is ten volle overtuigd, dat voor den post onderwijs (globale uitgaven f 520,000) niet ruim f 170,000 méér zullen noodig zijn. Nemen wij voor de vol gende hoofdstukken IX en XI (X betreft geen uitgaven) de stijging van 1/3 aan, dan zal dit toch wel op zijn ongun stigst zijn voorgesteld. De andere hoofdstukken zijn in deze zaak van geen belang. Summa Summarum meen ik toch overduidelijk te hebben aangetoond, dat er geen sprake is, dat de algemeene uitgaven met 1/3 zullen vermeerdeeren; dat dus de Wethouder, als hij deze basis aanneemt, deze zaak veel en veel te ongunstig voorstelt. Wat de inkomsten betreft, is naar mijn meening een ver hooging van 1/3 ook wel zeer bescheiden. De diverse op centen, vooral op grondbelasting en vermogensbelasting, zullen aanmerkelijk meer dan 1/3 toenemen. Wat de grond belasting betreft, dient toch wel te worden overwogen, dat het Breda van 282 H.A. thans met het dubbele daarvan is toegenomen. Na mij óp deze wijze vermeid te hebben in een beschou wing, uitgelokt door het zonder meer aannemen van de 1/3 basis wordt het weer eens tijd terug te keeren tot de schaapkens van cijfers door het College zoo dartel in de wel wat dorre weide zijner nota te spelen gezet. Doch alvorens ons in te laten met deze zachtzinnige diertjes, waarvan als er een over de brug is de rest gewoonlijk volgt, lijkt het mij niet van belang ontbloot eerst eens het oog te richten op den dienst 1926, over de uitkomsten waarvan het College ons geheel onkundig heeft gelaten. Neen, Mijnheer de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 363