370
17 MEI 1927
aanslagen van de nieuwe bewoners bekend was, in oud-
Breda bedraagt dit ruim 8000, dan zou dit eenigszins tot
maatstaf kunnen strekken tot berekening van de vermoedelijke
opbrengst der inkomstenbelasting. Doordat het aantal aan-
geslagenen in nieuw-Breda in verhouding tot het aantal
aangeslagenen in oud-Breda minder is, gaat er ook minder
van het inkomen af wegens aftrek voor noodzakelijke levens
onderhoud, zoodat Spr. verwacht, dat de opbrengst der
belasting van de nieuwe bewoners is te stellen op 65 a 70°/0.
Zoodoende zou men dan komen tot een vermoedelijke
opbrengst van f 828000. Spr. constateert dus, dat men
met een factor van 0,8 een opbrengst verkrijgt van hetgeen
Burgemeester en Wethouders volgens hun berekening noodig
achten.
De Raad heeft destijds de annexatie aanvaard, omdat hij
die in het belang van Breda noodzakelijk achtte. Zij behoeft
geen financieele strop te zijn, wanneer de noodige matiging
wordt betracht in het doen van uitgaven ten behoeve van
het geannexeerde gebied.
Van 1 Mei af beginnen reeds de nieuwe inkomsten,
maar niet de meerdere uitgaven, zoodat het eerste jaar voor
Breda een goed jaar kan zijn.
Als we zuinig beheeren en geen groote uitgaven doen,
welke verband houden met de annexatie vooraleer we weten,
wat groot-Breda ons oplevert, mede na aftrek van de ver
plichte uitkeeringen aan de omliggende gemeenten, dan moet
het eerste jaar reeds een financiëel voordeel opleveren. Spr.
ontraadt daarom thans tot belastingverhooging over te gaan.
Spr. wijst verder op het nadeelig saldo van 1925 als gevolg
van de uitkeering aan bouwvereenigingen, welke uitgaaf op
één jaar heeft gedrukt, maar over meerdere jaren verdeeld had
kunnen zijn. Daartegenover staat het voordeelig saldo van
de Inkomstenbelasting over 1926, hetwelk geraamd wordt
op f 20000.a f 25000. doch vermoedelijk wel meer
zal geven. Ook de winsten uit de bedrijven overtreffen
aanzienlijk de raming. De kwade posten, waarvoor f 55800.—