374 17'MEI 1927 van .de begrooting met 1/3 moet worden verhoogd. Er zullen posten zijn, die niet en andere die met meer of minder dan 1/3 moeten worden verhoogd. In 't algemeen zal men echter kunnen zeggen, dat de aangenomen verhouding juist is. De vraag, waarom geen nota is genomen van de vermeerdering der opbrengst van de andere belastingen, is eenvoudig hier aan toe te schrijven, dat de inkomstenbelasting de sluitpost van de begrooting is. De heer Haaiman heeft verschillende posten van uitgaaf opgenoemd, welke tengevolge van de grenswijziging niet met 1 3 zullen toenemen bij de ontvangsten heeft hij verschillende posten genoemd, waarvan wel eene ruimere opbrengst is te verwachten, maar hij heeft verzuimd de groote posten, n.l. de winsten uit de bedrijven, met 1/3 te vermeerderen, wel wetende, dat daarvan geen meerdere inkomsten te wachten zijn. De toename van het belastbaar inkomen bedraagt 53 a 54%. Nu wordt wel beweerd, dat de opbrengst der belasting hooger zal zijn en dat deze is te stellen op 65 a 70%, doch de juistheid hiervan is niet aangetoond. Spr. kan zich niet voorstellen, dat dit zal gebeuren. Er zijn verschillende posten genoemd, die tengevolge van de annexatie voor de gemeente voordeelig zullen zijn, maar men moet ook de nadeelige posten noemen. Dat de forensenbelasting meer zal opbrengen dan door Burgemeester en Wethouders is geraamd, is ook een slag in de lucht Spr. heeft met verschillende omstandig heden rekening gehouden, doch hij is tot de slotsom geko men, dat de factor niet lager mag worden gesteld dan op 0.9. Hierbij dient op de eerste plaats overwogen te worden, of de financiën van Breda in de war gestuurd mogen worden. Dat mag in geen geval. Spr. acht het daarom absoluut noodzakelijk, dat de factor op 0.9 wordt bepaald, en zou het gevaarlijk vinden voor het volgend jaar, indien hij op een lager percentage werd vastgesteld. De heer ELICH zegt het volgende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 374