4 FEBRUARI 1927. 41 man aan zijn weduwe pensioen uitgekeerd zou worden. Door hem is tot 1922 weduwepensioen gestort, toen heeft men hem zonder meer gezegd, dat zulks niet meer behoefde. Was het nu geen zaak geweest. Mijnheer de Voorzitter, hem inlichtingen te geven over hetgeen de oorzaak en de ge volgen daarvan waren Hij had dan zeer zeker alle noodige maatregelen genomen, welke in zijn macht lagen, opdat zijn vrouw bij zijn overlijden niet geheel zonder inkomsten zou komen te staan. In goed vertrouwen heeft de man voort geleefd, blij van die lasten van storting ontheven te zijn en met de volle zekerheid, dat bij zijn overlijden zijn vrouw aanspraak zou kunnen maken op pensioen. Zou nu dit prae-advies worden aangenomen, dan zou de weduwe geheel broodeloos komen te staan en afhankelijk worden van de liefdadigheid, hetgeen toch zeer treurig zou zijn wanneer men zich alle mogelijke opofferingen heeft ge troost en steeds voldaan heeft aan de destijds gestelde ver plichtingen. Adressante is steeds zeer oppassend geweestzij is nu ongeveer 60 jaar en kan dus niet meer door werken in haar onderhoud voorzien. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, zou ik willen voorstellen, dit adres voor een nader onderzoek aan te houden, in de hoop, dat er nog termen gevonden kunnen worden om adressante alsnog in het genot van pensioen te stellen. De VOORZITTER antwoordt, dat er geen bezwaar be staat om aan het verzoek van den heer E 1 i c h te voldoen. Daarop wordt besloten, de behandeling van dit adres aan te houden tot een volgende vergadering. 28. Schrijven van de Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant, d.d. 5 Januari 1927, G. no. 263, houdende beden kingen tegen de ter goedkeuring ingezonden beheersveror- dening voor de licht- en waterbedrijven, met voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan die bedenkingen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 41