24 JUNI 1927 431 De heer APPELBOOM dringt er op aan, voortaan in dergelijke gevallen een duidelijk en volledig gedocumenteerd prae-advies over te leggen. De Raad moet thans maar ineens f 120.000 voteeren, zonder eerst behoorlijk schriftelijk voor gelicht te zijn. Als de noodige stukken aan den Raad waren overgelegd, had dit debat vermeden kunnen worden, hetgeen verkieslijker ware geweest, daar een bedat in dergelijke ge vallen niet aanbevelenswaard is. De heer VAN VEEN merkt op, dat de stukken slechts drie dagen ter visie hebben gelegen. Daarbij komt nog, dat zij allesbehalve volledig zijn. Het is voor een lid van den Raad derhalve niet doenlijk zich op de hoogte te stellen. De spoed, waarvan de heer Korteweg gewaagt, blijkt niet uit het prae-advies. De heer Korteweg acht het Rijksbureau alleszins be voegd om van voorlichting te dienen op machinegebied, doch Spr. gelooft niet, dat dit bureau zelf zich die bevoegd heid zal toeëigenen. Misschien beschikt dat bureau wel over een of meer deskundigen op machinegebied, maar het is voor de gemeente van belang te weten wie die deskundige is, want, heeft de heer Pelster nooit gehoord van z.g. opzetjes bij onderhandsche inschrijvingen Ten slotte zegt Spr., dat bij onderhandsche inschrijving de controle over de cijfers zoo ruim mogelijk moet zijn. Die ver gelijkende cijfers mist men in dit geval. De heer Korteweg kan nu wel vertellen, dat de Machinefabriek „Breda" de laagste inschrijfster is geweest, maar het blijkt niet uit de stukken, eerder het tegendeel. De VOORZITTER zegt, dat deze zaak in de technische détails door den Raad uiterst moeilijk te beoordeelen is. Aan dit prae-advies is voorafgegaan een uitgebreid algemeen rapport met cijfers enz., hetgeen aanleiding heeft gegeven tot mondelinge en schriftelijke gedachtenwisseling met het Rijksbureau. Spr. kan niet inzien, dat de overlegging van al die beschei den voor den Raad van belang kan zijn. Het Rijksbureau

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 431