442 24 JUNI 1927. De heer KORTEWEG was aanvankelijk voor het maken van een huurverordening, maar na de zaak van alle kanten bekeken te hebben, is Spr. van meening veranderd, vooral omdat uitzetting uit de woning toch kan plaats hebben. Spr. zal derhalve voor het prae-advies stemmen. De heer PELSTER merkt op, dat de heer Haaiman heeft beweerd, dat een huurverordening in elk geval preven tief zal werken en het ontbreken van een huuropzeggings- regeling derhalve niet zoo erg is. Spr., die in den eersten tijd na het inwerkingtreden van de Huurcommissiewet voor zitter van de huurcommissie was, kan zich echter nog de groote moeilijkheden herinneren, welke zich voordeden toen er nog geen Huuropzeggingswet bestond. De heer VAN VEEN houdt vol, dat elke poging in de richting om te komen tot een gemeentelijke huurverordening een remmenden invloed zal uitoefenen op de ontwikkeling van de particuliere bouwnijverheid. Spr. zet dit uiteen en noemt voorts enkele cijfers om aan te toonen, dat het van het standpunt der particuliere huiseigenaren gezien niet zoo onbehoorlijk is, als zij evenveel huur eischen als de gemeente van haar woningen maakt. Ten slotte zegt Spr., dat men door een huurverordening in het leven te roepen in de eerste plaats de belangen van de huiseigenaren schaadt, in de tweede plaats die der particuliere bouwnijverheid en in de derde plaats die der huurders, omdat het tekort aan wonin gen dan zal voortduren. De heer MEIJVIS blijft van meening, dat trots de be zwaren, door den heer Speyart van W o e r d e n ge noemd, er iets moet gebeuren. In dit verband herinnert Spr. nogmaals aan de woorden van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid op 7 December j. 1. in de Tweede Kamer gesproken, waarbij deze bewindsman te kennen gaf, dat hij zou willen, dat men zich plaatselijk stelde voor de vraag Wat kunnen wij hier doen om straks den schok op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 442