24 JUNI 1927 447 Spr. wenscht naar aanleiding van dit schrijven de opmer king te maken, dat, als Burgemeester en Wethouders zich haasten op een vraag van een raadslid schriftelijk te ant woorden, zij dan niet verwachten ten antwoord te krijgen, dat dit niet de juiste gewoonte is. Het is toch de vlugste manier om vragen te beantwoorden. De heer COHEN zegt daarop het volgende Mijnheer de Voorzitter, In de eerste plaats moet ik een enkel woord zeggen over de zonderlinge wijze, waarop mijn vragen betreffende de stormramp-collecte zijn beantwoord. Het reglement van orde voor den Raad geeft geen rege len omtrent het vragen- en interpellatie-recht. Het bepaalt alleen, dat een lid, dat spreken wil over een onderwerp vreemd aan de orde van den dag, dus dat niet op de agen da staat, verlof van den Raad noodig heeft. Het was een goede gewoonte geworden, dat men een of andere zaak, die men bespreken wilde, in den vorm van vragen aan de orde stelde en dat men dan, in een der eerst volgende vergaderingen die vragen toelichtende, een antwoord kreeg. Ook bij mijn vragen over de stormramp-collecte heb ik verlof gevraagd om ze in een eerstvolgende raadsverga dering aan het College van Burgemeester en Wethouders te mogen stellen. Burgemeester en Wethouders hebben ze niet op de agenda geplaatst en mij een mooien papieren brief thuis gestuurd. Voor deze voortvarendheid ben ik niet dankbaar deze daad getuigt niet van eerbied voor den Raad. Ik heb geen informatie gevraagd aan een informatie-bureau; ik wensch- te gebruik te maken van mijn recht als raadslid om hier een principieel belangrijke kwestie te bespreken. En de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders deze zaak behandeld hebben, verdient in de toekomst geen navolging. Nu de zaak zelve. Ik heb ze aan de orde gesteld in den vorm van een motie. Dat was de eenige weg om de zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 447