24 JUNI 1927 461 M. d. V. ik wil thans eindigen. Mijne conclusie, en die is beter gefundeerd dan die van den voorsteller der motie, is dat Burgemeester en Wethouders juist handelden en dat hun handelen in geenen deele afkeuring verdient. De heer KOOPERBERG moet er zijn leedwezen over uitspreken, dat een bekwaam man als de heer S p e y a r t van W o e r d e n hier een rede heeft gehouden, welke grootendeeis propaganda bevat voor zijn eigen vereeniging, het R. K. Huisvestingscomité. De geheele rede getuigt van groote partijdigheid en het spijt Spr., dat de Voorzitter deze hier heeft toegelaten. De VOORZITTER heeft de rede van den heer Spey- a r t met de meeste aandacht gevolgd, doch er niets in kunnen ontdekken dat buiten de orde was. De heer Speyart heeft willen aantoonen, wat het R.K. Huisvestingscomité is en wat het geweest is en voorts heeft hij gesproken om de houding van Burgemeester en Wethouders te verdedigen. En dat kan men met het meeste effect doen door de ver diensten van het R.K. Huisvestingscomité, dat vergunning voor de collecte kreeg, in het licht te stellen. De heer VAN VEEN vindt het hoogst verwonderlijk, dat de Voorzitter, die bij andere punten zoo zeer op beperking heeft aangedrongen, den heer Speyart van W o e r d e n den tijd laat om een rede van een half uur te houden ten einde de goede hoedanigheden van het R. K. Huisvestings comité in het licht te stellen, welke hier echter door niemand bestreden worden. Als de heer Speyart van Woerden onpartijdig had willen zijn, dan had hij ook de verdiensten van het Ned. Roode Kruis naar voren moeten brengen, maar dit is noch doorhem, noch door den Voorzitter gedaan. Wat de zaak zelve aangaathet was absoluut niet noodig geweest, de aanvraag van het Roode Kruis te weigeren, want wat had het gegeven, of er meerdere vereenigingen hadden gecollecteerd Daarentegen bestond geen enkel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 461