30 JUNI 1927
485
15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot vast
stelling van de driejaarlijksche afrekening der vergoeding ex
art. 101 der L.O. wet aan de bijzondere schoolbesturen over
de jaren 1922, 1923 en 1924.
De heer VAN WERKHOOVEN stelt voor, een commissie
van onderzoek te benoemen.
De heer KORTEWEG ondersteunt het voorstel Van
W e r k h o o v e n, doch wil tevens die commissie opdragen,
om te onderzoeken, of de gelijkstelling goed is doorgevoerd.
Het is Spr. n.l. bekend, dat van één schoolbestuur zijn ge
schrapt de kosten van het vergelijkend onderwijs.
De VOORZITTER wijst erop, dat deze commissie een
uitgebreide taak op de schouders zou worden gelegd, die
bereids door Burgemeester en Wethouders is vervuld. Het
geldt hier de afrekening over de jaren 1922, 1923 en 1924.
De heeren moeten zich eens indenken in het werk dat het
onderzoek van Burgemeester en Wethouders, van de ambte
naren ter secretarie en den gemeentelijken inspecteur, reeds
heeft gevergd. Spr. persoonlijk zou als raadslid er voor terug
schrikken om in een dergelijke commissie zitting te nemen.
Wil het commissoriaal onderzoek toch iets beteekenen, dan
moet opnieuw over drie jaren nagegaan worden, of de ge
meentelijke vergoeding niet is overschreden en of hetgeen is
aangeschaft oirbaar is, met controleering van alle massa's
van bescheiden en na zich goed te hebben op de hoogte
gesteld van wet, besluiten en aanvaarde zienswijzen. In
Brabant en Limburg heeft een commissie van ambtenaren
een leidraad samengesteld voor de toepassing van de artikelen
101 en 103 der L. O. wet. Mede aan de hand hiervan zijn
beslissingen genomen, welke zoowel de schoolbesturen als het
gemeentebestuur hebben bevredigd. De opvatting van Bur
gemeester en Wethouders is coulant. De commissie zal, wil
zij goed werken, nauwkeurig alles hebben te onderzoeken.
Eerst dan kan zij ook over het oirbare der aangeschafte