568 24 AUGUSTUS 1927 het komt er niet. Het staat nog wel op de teekening aan gegeven, maarals de heer Van Veen de stukken goed gelezen had, dan had hij kunnen weten, dat dit moet vervallen zulks is nadrukkelijk aan het slot van het voorstel vermeld. Wat de kwestie van den muur betreftaan den kant van de spoorbaan is geen muur ontworpen, doch aan de voor zijde hebben Burgemeester en Wethouders gemeend den muur te moeten houden, o.m. om een behoorlijk aanzien te verkrijgen. Gaas is wel goedkooper, maar het vormt geen nette en voldoende afscheiding. De muur wordt niet zoo lang, dat er geen gelegenheid meer zou zijn om van het uitzicht op de rivier te genieten. De opmerking over het breeder maken van de poort zal Spr. gaarne aan den Directeur overbrengen. De heer VAN VEEN zegt, dat zijn bezwaar tegen den muur niet alleen de kosten betreftook uit een aesthetisch oogpunt is terrein-afsluiting door middel van een muur niet aan te bevelen. Overal muren vindt Spr. iets ontzaglijk leelijks. Bovendien mag men gerust de bedrijvigheid aan de overzijde van de rivier zien. Ten slotte merkt Spr. op, dat het niet voldoende- en niet behoorlijk-zijn van een afscheiding van vlechtdraad niet is aangetoond. De heer KORTEWEG merkt op, dat men bij een afrastering van gaas vanaf den weg de opslagmaterialen ziet liggen, hetgeen nu ook niet zoo'n aesthetischen aanblik biedt Vervolgens wijst Spr. er op, dat het toch niet aangaat, om als gemeentebestuur tegen de voorschriften van de Bouw verordening in, een andere afscheiding dan een steenen muur als terrein-afsluiting te bezigen. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. De heer VAN VEEN wenscht aanteekening in de notulen, dat hij tegen dit voorstel is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 568