576
24 AUGUSTUS 1927
De heer VAN VEEN vindt, dat het door Wethouder
P e 1 s t e r gezegde, omtrent het afschaffen van artikel 15
der Bouwverordening misschien juist was, indien het hier niet
een zeer bijzonder geval betrof. Het terrein toch ligt op den
hoek van twee straten. Dit nu gaat men verkavelen tot
smalle perceelen.
Ook heeft de Wethouder gezegd, dat soortgelijke aanvragen
van buren niet geweigerd kunnen worden, indien dit verzoek
wordt ingewilligd. Dit gezegde gaat echter niet op. Dit terrein
ligt aan de rooilijn het andere daarentegen is binnenterrein.
Volgens Spr. ziet de Wethouder van Openbare Werken
deze kwestie al te zwaar inals er een open ruimte bleef
ter grootte van een tafel, dan zou men de ontheffing wèl
verleenen. Waarom nu moet men de menschen dwars zitten,
als men ze ter wille kan zijn
De heer PELSTER wil even opmerken, dat het hier niet
een bijzonder geval betrefthet is geen hoekperceel meer
want er wordt een nieuw afzonderlijk perceel gemaakt, dat
tot het uiterste wordt bebouwd. Dit nu kan volgens de
Bouwverordening niet worden toegestaan. Van het gezegde,
dat het perceel aan de rooilijn ligt, begrijpt Spr. niets, de
achter dit perceel gelegen perceelen grenzen ook aan een
straat en liggen dus ook aan de rooilijn. Het groote bezwaar
tegen het verleenen der vergunning is de te geringe diepte
van het perceel. Spr. herhaalt nog eens met klem, dat bij
inwilliging van dit verzoek, de Raad geen enkele aanvrage
om ontheffing van art. 15 der Bouwverordening meer zal
kunnen afwijzen.
De heer LOOMANS vraagt, of de vergunning kan wor
den toegestaan, als het platje wordt doorgetrokken.
De heer PELSTER antwoordt ontkennend.
De heer VAN VEEN zegt, dat de heer P e 1 s t e r den
Raad niet goed heeft ingelicht. Er komt een hoekwoning met