58
4 FEBRUARI 1927.
„De meerderheid der Commissie wenscht, wat betreft het
„totale bedrag der kosten van den ombouw, dat door deze
„rekening bekend geworden is, het volgende op te merken
„In de vergadering van 22 October 1921, waarin door
„den Raad tot den ombouw besloten werd, is in het voor
stel van Burgemeester en Wethouders o.a. verklaard, dat
,-,de kosten van de verschillende werken, welke twee jaar
„zullen duren, worden geraamd op hoogstens f 643.000,
„Tevoren was in eene bijeenkomst van den Directeur der
„Gasfabriek met den Raad op eene desbetreffende vraag van
„een der commissieleden toegezegd, dat voor dit bedrag
„Breda zou beschikken over eene gasfabriek, die aan alle te
„stellen moderne eischen voldeed. In de vergadering van 11
„December 1923 werd aan den Raad kennis gegeven, dat
„dat de geheele ombouw f 112.400 meer zal kosten, dan
„oorspronkelijk begroot was, zoodat het totaal der ombouw-
„kosten f 755.400 zal komen te bedragen.
„Daarna is het crediet voor den ombouw weer vermeer-
„derd moeten worden met f 28.000.— voor de uitrusting
„van het ketelhuis en in totaal gebracht op f 783.400. Beide
„verhoogingen van het crediet werden door den Raad toe
gestaan. Uit de thans door den Raad goed te keuren
„eindrekening van den ombouw blijkt, dat de toegestane
;,credieten nu weer zijn overschreden met f 48.422.— en dat
„de totale uitgaven van den ombouw bedragen f831.822.—
„dit is f 188.822 meer dan in 1921 als hoogste uitgave aan
„den Raad was voorgesteld. Waar de begrooting in den
„duursten tijd heeft plaats gehad en na 1921 eene aanzien
lijke daling in bouwkosten en in den prijs van materialen
„en machinerieën is ingetreden, had verwacht mogen worden,
„dat de totale kosten beneden de raming waren gebleven
„nu deze zoo aanzienlijk overschreden is, meent de meerder-
„heid der Commissie aan den Raad te moeten kenbaar
„maken, dat de in 1921 door den Directeur aan den Raad
„gegeven financieele voorlichting geen vertrouwen heeft
„verdiend. Een lid der Commissie, dat in 1921 zijn stem voor
