24 AUGUSTUS 1927 593 In verband hiermede kan het dienstig zijn de aandacht te vestigen op het volgende In „de Gemeentestem" Nr. 3880 van den 5 Februari 1926 lazen wij de navolgende vraag „Krachtens art. 101, 8e lid der L.O.-Wet wordt om de „3 jaar de vergoeding op grond van gemeld wetsartikel aan „de besturen der bijzondere scholen verschuldigd, verminderd „tot het bedrag, hetwelk noodig is tot goedmaking van de „over dat tijdvak ten behoeve van die bijzondere scholen ..werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in het 5e lid, na aftrek „der verschuldigde schoolgelden vastgesteld. Na vaststelling „der gemeenterekening over 1924 door Gedeputeerde Staten, „kan dus deze afrekening over 3-jarig tijdvak 1922, 1923, „1924 plaats hebben. „Het is mij niet recht duidelijk, welk college beslissingen „neemt omtrent het al of niet toelaten van sommige door „de besturen der bijzondere scholen gedane uitgaven over „gemeld tijdperk. Zijn Burgemeester en Wethouders hiertoe „bevoegd of moet de Raad in deze beslissen „Het overleg tusschen het gemeentebestuur en school- „besturen, hetwelk wenschelijk is, en in de meeste gevallen „wel een goede oplossing zal geven, geschiedt natuurlijk door „Burgemeester en Wethouders. „Gaarne zou ik Uw oordeel hieromtrent vernemen De redactie van „de Gemeentestem" antwoordde hierop De bescheiden tot staving van de over een 3-jarig tijdvak „gedane uitgaven moeten ingevolge art. 103, 2e juncto le lid „L.O.-Wet aan den gemeenteraad worden gezonden. Hieruit „volgt, dat het de Raad is, die beslist of de door het „schoolbestuur opgegeven kosten vallen onder die, bedoeld „in het 5e lid van art. 101 L.O.-Wet." Wij meenden onze taak aldus te moeten opvatten, dat wij hadden na te gaan of en in hoeverre uitgaven der school besturen voor gemeentelijke terugbetaling zoude zijn getole reerd, die niet of niet ten volle zouden begrepen zijn onder hetgeen, in het meermalen aangehaalde wetsartikel is bedoeld,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 593