594
24 AUGUSTUS 1927
terwijl het spreekt vanzelf eveneens ware te beoordeelen
of en in hoeverre door het College van Burgemeester en
Wethouders eventueele uitgaven voor vergoeding van ge
meentewege zouden zijn geschrapt, terwijl deze schrapping
op niet voldoenden grond zou berusten.
Om een en ander na te gaan was het naar onze meening
niet noodig, om alle, door de diverse schoolbesturen over
gelegde staten van uitgaven na te gaan doch meenden wij
te kunnen volstaan met het nagaan der staten van 4 geheel
verschillende scholen, terwijl wat alle andere scholen betrof,
wij meenden te kunnen volstaan met het raadplegen der
tusschen het gemeentebestuur en de besturen dier scholen
gevoerde correspondentie, waarin juist de geschilpunten vol
ledig naar voren komen. Het is dan ook dat wij hier met
dankbaarheid gewagen van het feit, dat deze correspondentie
aan ons volledig werd overgelegd.
Bij het vervullen onzer taak is het ons niet ontgaan, dat
over het algemeen door de schoolbesturen wel is getracht
verschillende bedragen van de gemeente vergoed te krijgen,
welke uitgaven niet geacht kunnen worden te behooren tot
die in art. 101 L.O.-Wet 5e lid bedoeld, doch stellen wij
er prijs op hier onmiddellijk aan toe te voegen, dat wij gaarne
hulde brengen aan het College van Burgemeester en Wet
houders, dat steeds en zonder aarzelen door deze posten een
streep heeft gezet.
Over het algemeen loopen de verschillen tusschen het
College van Burgemeester en Wethouders en de besturen der
scholen vrijwel over dezelfde punten en bij de beoordeeling
van een en ander hebben wij gemeend niet beter te kunnen
doen dan de door het College van Burgemeester en Wet
houders genomen of nog beter voorgestelde beslissingen te
toetsen aan de op dat punt pas gevestigde jurisprudentie,
n.l. de beslissing in soortgelijke gevallen door de Kroon ge
nomen, welke beslissingen uit den aard der zaak alle van
zeer jongen datum zijn.
Ook troffen wij aan geschilpunten waarover, zoover ons