596 24 AUGUSTUS 1927 Door het bestuur der school werd hierop geantwoord als volgt ,,De uitgaven zijn in de eerste 2 jaren beperkt tot het „allernoodzakelijkste, met het oog op het onzekere van de „gemeentevergoeding. „Toen in October 1924 de eerste der jaarlijksche afreke ningen (voor 1922) werd vastgesteld door de gemeente, en „ons hieruit bleek, dat wij nog een belangrijk surplus kregen, „meenden wij te moeten voldoen aan het verlangen van het „hoofd der school, in overleg met den heer Inspecteur van „het Lager Onderwijs, die het beiden noodig oordeelden „meerdere boeken en methoden die verouderd waren, als „afgedankt te beschouwen en deze te vervangen door anderen. „Ondanks deze groote uitgaaf, zullen wij door zuinigheid in „vorige jaren, toch aanmerkelijk beneden de toegestane ver goeding blijven." Nu is het de meening van onze commissie, dat deze mo tiveering van zulk een groot bedrag wel wat al te sober mag worden genoemd en wil het ons voorkomen, dat hier door het College van Burgemeester en Wethouders wel wat te spoedig genoegen is genomen met een zoodanige al te sobere motiveering. Komende tot onze conclusie en daarmede dus de vraag beantwoordende, of door het College van Burgemeester en Wethouders bij de aan Uwen Raad voorgelegde beslissingen de bepalingen van art. 101 L. O.-Wet met juistheid zijn toegepast en of door het College van Burgemeester en Wet houders de gelijkstelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs al dan niet op rechtvaardige wijze is doorgevoerd, stellen wij het op prijs te kunnen verklaren, dat door ons deze vraag ten volle bevestigend wordt beantwoord. Het is dan gaarne, dat wij Uwen Raad adviseeren de be treffende voorstellen, vervat in punt 15 van de raadsagenda van 30 Juni j.l., aan te nemen." De VOORZITTER merkt op, dat de commissie in haar verslag heeft vastgelegd, dat het inzicht van Burgemeester

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 596