656
2 SEPTEMBER 1927
„in de pensionneering der wethouders te moeten voorstellen,
„waaruit niet te concludeeren is, dat de huidige regeling bij
„de leden der commissie algemeene instemming vindt. Wil
„men naar aanleiding van de gebleken meeningsverschillen
„de aangelegenheid andermaal in beschouwing nemen, dan
„is het daarvoor thans het alleszins juiste oogenblik.
„Bestaande aanspraken zullen er niet door worden aange
vochten en de beslissing kan te objectiever zijn, als men
„vóór de wethoudersverkiezing desgewenscht in een nadere
„regeling voorziet. Ook ten aanzien van de eventueel te
„benoemen functionarissen is dit juist.
„Naar het oordeel van ons is een herziening van de rege-
„ling zeer gewenscht. Te rade gaand, met elders bestaande
„regelingen en overwegende de aan den dag gebrachte be
swaren tegen de geldende verordening, hebben wij gemeend
„eenige wijzigingen aan Uw oordeel te moeten onderwerpen,
„welke hieronder worden aangegeven en in een bijgaand
„voorstel zijn verwerkt.
„De bedoeling is, de aanspraken op pensionneering, welke
„thans op eiken leeftijd na vierjarig wethouderschap kunnen
„worden verkregen al gaat de pensionneering eerst in na
„het bereiken van den veertigjarigen leeftijd te beperken
„tot personen die den zestigjarigen leeftijd hebben bereikt of
„12 jaren wethouder zijn geweest.
„Aan hen, die niet tot deze categorieën behooren, zal naar
„het voorstel een vergoeding worden gegeven gedurende
„evenveel jaren als door hen het wethouderschap is bekleed.
„Het bedrag, het eerste jaar 3/4 van de wedde, daalt in het
„tweede jaar tot de helft der wedde en zal de volgende
„jaren in een kwart daarvan bestaan.
„Het bijzondere karakter der vergoeding brengt mede, dat
„de termijn, waarna aanspraak op haar ontstaat, speciaal
„onder het oog is te zien. Wij meenen dien termijn op twee
„jaren te kunnen stellen.
„Om tegemoet te komen aan de moeilijkheid van ongunstige
„grensgevallen is de bepaling opgenomen, dat zij die den
