658 2 SEPTEMBER 1927 Nu evenwel het voorstel van Burgemeester en Wethouders ineens overgaat naar pensionneering op 60-jarigen leeftijd en voor het overige wil volstaan met een vergoeding over een gelijken tijd als men wethouder is geweest, schijnt het ons toe, dat er aanleiding is, om na te gaan op welke over wegingen de regeling der wethouderlijke positie na hun af treden behoort te berusten. Laat ons vooraf mogen opmerken, dat ook bij den ge- dachtengang waarvan de memorie van 16 Augustus j.l. blijk geeft, het recht op pensioen zonder meer na 12 dienstjaren ons willekeurig toeschijnt. Men zal wel tevergeefs zoeken naar een pensioen-regeling, waarin na zulk een betrekkelijk korten tijd een pensioen zonder meer is toegekend. Men kan ook moeilijk zeggen, dat het in zulk een periode voor levens lang is verdiend. Daarom moet volgens onze zienswijze die bepaling geheel vervallen. De grondgedachte nu, waarvan wij meenen, dat moet worden uitgegaan, is, dat het wethouderschap door iedereen, die bekwaam is, ongeacht zijn maatschappelijke positie, moet kunnen worden aanvaard, zonder financieele zorgen voor de naaste toekomst. Het wethouderschap moet men op inzichten, aan de gemeentepolitiek ontleend, ook vrijelijk kunnen neer leggen, zonder vrees voor financieele zorgen. Men weet voor welke periode men gekozen wordt. Over die periode dus moet eenige zekerheid bestaan. Vandaar ons voorstel om het vergoedingsrecht tot den duur eener wet houderlijke periode te beperken Thans de pensioenkwestie. Men kan zeggen, dat iemand met een maatschappelijk onafhankelijke positie, deze maakt voor zijn veertigste jaar. Na dien is het moeilijker, in ieder geval geeft een onderbreking van de carrière door het wethoudersambt, allicht eenige moeilijkheid. Het geval laat zich denken, dat men een maatschappelijk wel afhankelijke positie voor het ambt prijs heeft. Juist wie dat doet, vindt na zijn aftreden grootere moeilijkheden, zeker als hij den veertigjarigen leeftijd is gepasseerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 658