2 SEPTEMBER 1927 659 Wij verwaarloozen de combinatie van wethouderschap met andere ambten. Zulk een combinatie lijkt ons meestentijds niet juist. In ieder geval zijn er geen regelingen op vast te stellen. Komen wij op de aangegeven wijze tot het recht op eenig pensioen voor personen, die ouder dan veertig jaar zijn, wij geven volmondig toe dat, als regel, dien leeftijd nog de gelegenheid laat zich eenigermate een bestaan te verschaffen. Vandaar dat wij het pensioen, waarop recht bestaat, tusschen den 40- en 60-jarigen leeftijd tot f 1000..hoogstens willen begrenzen. En dan geleid door den grondslag van een bepaald pensioenbedrag voor ieder kwartaal, dat men wethouder was. Gelijk in de tegenwoordige verordening is geregeld. Op deze wijze meenen wij, dat het ieder, die bekwaam is, mogelijk gemaakt wordt, in volle onafhankelijkheid het wet houdersambt te aanvaarden of neer te leggen. Blijft over het pensioenrecht boven het zestigste jaar. Op dien leeftijd kan men niet meer verwachten, een eenigszins behoorlijk maatschappelijke positie te kunnen maken. Maar dan ook is het nu geldende bedrag van f 1500.per jaar geen pensioen, waarmee men iemand een rustigen ouden dag kan wenschen. Daarom willen wij het maximum voor dien leeftijd of ouder op f 2000.brengen. Het komt ons voor, dat deze denkbeelden, belichaamd ook in onze wijzigingsvoorstellen, zooveel mogelijk benaderen, wat voor de wethouderlijke positie billijk en gewenscht is. Daarom bevelen wij onze voorstellen bij den Raad aan. De heer HAALMAN zal tegen alle wijzigingen stemmen omdat hij in dit gelegenheidsvoorstel niet anders kan zien dan een soort van lapwerk. De heer APPELBOOM is tegen elke pensionneering van wethouders, maar nu zij er eenmaal is, wil hij wel aan een herziening van de bestaande regeling medewerken, doch niet aan de uitbreiding, welke daaraan gegeven wordt door het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 659