2 SEPTEMBER 1927 661 Wil men zulk eene vergoeding motiveeren, dan kan dit alleen aan de hand der bewering, dat de gewezen wethouder, na zijn ontslag, eenige moeite zou hebben om zich eene volledige maatschappelijke positie te verwerven. Zulk eene bewering houdt blijkens de ervaring met andere tijdelijke posities geen steekhet tegendeel blijkt meestal het geval en dit geldt vooral voor hen, die door bekwaamheid uitmunten. Wensch ik daarom die vergoeding uit het voorstel te zien vervallen, aan de andere zijde zag ik gaarne aan de veror dening wat het pensioen betreft terugwerkende kracht ver leend ten behoeve van de oud-wethouders der gemeente, die thans geen pensioen genieten. Niet alleen uit een oogpunt van billijkheid, maar ook uit een oogpunt van piëteit tegenover sommigen, die de gemeente jarenlang uitnemende diensten hebben bewezen tegen eene uiterst geringe vergoeding. De VOORZITTER zegt, dat de huidige regeling der wethouderspensionneering weinigen bevredigd heeftvelen vonden haar op te breede schaal opgezet. Dit heeft er toe geleid, dat Spr. de zaak ter hand nam en een regeling in elkaar heeft gezet, zooals thans vrijwel ongewijzigd voor ons ligt. Spr. begrijpt niet, dat de heer Appelboom deze regeling, die bezuinigend kan werken, verwerpt, enkel en alleen om dat daarin voorkomt een element van onderschikt belang, n.l. dat der vergoeding. Er zullen zich wel gevallen voordoen, waarin het minder gewenscht is vergoeding te geven, maar zij loopt vrij snel af. In ieder geval zijn de consequenties bij de bestaande regeling veel grooter. De consequenties, welke de heer Appelboom vreest, wegen niet op tegen de bezuiniging, die door de voorgestelde wijziging zal worden verkregen, waarbij voor een pensioen op jeugdigen leeftijd, dat bij zestigjarigen ouderdom in de plaats treedt. De heer Haaiman heeft het Spr. gemakkelijk gemaakt hij heeft geen principieele redenen voor zijn bezwaren aan gevoerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 661