30 SEPTEMBER 1927 705 Mijnheer de Voorzitter. Tot mijn spijt en zeker ook tot die van adressanten is het prae-advies op hun verzoek afwijzend. Als eerste argu ment daarvoor wordt aangevoerd, dat in de jaren 1922 en voorgaande verschillende Marktbewoners gevraagd hebben om de kramen te plaatsen zooals thans geschiedt. Mijnheer de Voorzitter, nu vragen schier alle Marktbe woners, zakenmenschen ik meen uit de handteekeningen gezien te hebben 39 om de kramen met het front naar de huizen te plaatsen. Als tweede argument wordt aangevoerd, dat de tusschen- ruimte te klein was Mijnheer de Voorzitter, nu is die ruimte nog kleiner. Ten derde wordt er gezegd, dat de bovenbewoners klaag den, dat de ruimte tusschen de achterzijde der kramen ge bruikt werd voor allerlei doeleinden, als wasschen, koken, plaatsen van woon- en vrachtwagens etc. Mijnheer de Voorzitter, toen moesten deze handelingen toch verder van de huizen af gebeurd zijn dan thans, want nu is de achterzijde der kramen toch korter bij de woningen dan toen. En als er nu niet meer ge wasschen, gekookt enz. wordt, dan had het toen toch ook tegengegaan kunnen worden. Indien de Markt door enkele kermisreizigers be vuild werd, dan waren daartegen toch maatregelen te nemen geweest. Verder, Mijnheer de Voorzitter, wordt aangevoerd, dat zooals de kramen voorheen stonden, er geen voldoende in schrijvingen binnen kwamen. Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens is hiervan de oor zaak, dat de wandelweg aan de linkerzijde te smal werd genomen en het publiek zich daardoor aan dien kant niet thuis gevoelde. Indien aan beide zijden een flinke wandel ruimte wordt gehouden, hetgeen zeer goed mogelijk is, zal daar zonder twijfel kermisvertier genoeg zijn. In gewone tijden is juist die kant ten opzichte van het verkeer de drukste, Het goed bezetten der beide zijden, Mijnheer de Voorzitter,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1927 | | pagina 705